(biol.) noemt men de verandering in groeisnelheid, die als gevolg van belichting in plantendeelen optreedt. Om de grootte daarvan te meten wordt alzijdige belichting toegepast, zoodat kromming is uitgesloten, terwijl een gevoelige groeimeter moet worden gebruikt. Zoo vond men als typische l. bij sporendragers van schimmels een groeiversnelling, bij kiemplantjes van haver en zonnebloem een groeivertraging, gevolgd door een versnelling.
De l. is grooter bij sterker belichting en houdt na enkele uren weer op. Bij wortels werd groeivertraging als gevolg der belichting waargenomen. Vooral Ned. biologen hebben op dit gebied baanbrekend werk verricht.
Blaauw onderzocht de l. en wist de krommingen, welke na eenzijdige belichting optreden, hieruit te verklaren; F. W. Went toonde het verband aan tusschen de l. en den invloed der auxine, een stof, die in jonge plantendeelen een groeiversnellende werking uitoefent.Li t.: F. A. F. C. Went, Leerb. der Alg. Plantkunde (21980; verdere lit. aldaar); Du Buy en Nuernbergk, Ergebn. der Biologie (XII 1935, 325 vlg.). M. Bruna