Leerplichtwet is de wet, waarin aan de ouders, den voogd of den persoon, bij wien een kind inwoont, de plicht wordt opgelegd te zorgen, dat dit kind voldoende lager onderwijs wordt verstrekt.
De eerste l.-wet werd in Ned. 30 Maart 1900 aangenomen met 50 tegen 49 stemmen. De R.K. en de R. waren principieel tegen de wet, omdat zij haar beschouwden als een ingrijpen in de rechten der ouders. Alleen mr. Kolkman en dr. Schaepman van de Katholieken stemden vóór, omdat zij er een groot goed voor het Ned. volk in zagen en hun bezwaar door de toezegging der regeering tot verhooging der subsidie aan de bijz. scholen werd weggenomen. Thans erkent de geheele R. K. Staatspartij, dat dr. Schaepman en mr. Kolkman goed hebben gehandeld met voorstemmen. Ook de A. R. zijn niet zulke sterke principieele tegenstanders meer.
De verplichting, die de wet oplegt, vangt aan, zoodra het kind den leeftijd van 7 jaren heeft bereikt, en eindigt, wanneer het zeven jaren een school voor L.O. heeft bezocht: met dien verstande, dat de verplichting nimmer eindigt, voordat het kind den leeftijd van dertien jaren heeft bereikt en het de klas heeft doorloopen, waarin het bij het bereiken van dien leeftijd geplaatst was. Overigens eindigt de leerplicht in ieder geval bij het bereiken van den veertienjarigen leeftijd.
Alhoewel de ouders verplicht zijn hun kind naar school te zenden uiterlijk op zevenjarigen leeftijd, kan het eerder gezonden worden, doch niet voor het zes jaren is. Is een kind op school geplaatst, dan zijn de ouders ook verplicht het trouw te zenden en wordt een verzuim ook buiten den leerplichtigen leeftijd behandeld als elk ander verzuim.
Scholen, wier leerjaar aanvangt in de eerste helft van het jaar mogen alleen kinderen toelaten, die vóór 1 April van dat jaar zes jaar zijn, en de andere scholen alleen kinderen, welke dien leeftijd bereikten vóór 1 Sept.
De wet kent twee soorten schoolverzuim, nl. absoluut en relatief. Absoluut schoolverzuim heeft plaats, wanneer een kind niet op school voor L.O. is ingeschreven of geen huisonderwijs ontvangt, relatief als een ingeschreven kind zonder voldoende redenen de school niet bezoekt. Het absoluut schoolverzuim wordt door den inspecteur van het L.O. rechtstreeks aan den rechter in behandeling gegeven. Bij relatief schoolverzuim worden de gevallen door het hoofd van de school aan den inspecteur gemeld. Deze geeft die gevallen op aan een Commissie tot wering van schoolverzuim, die de betreffende ouders oproept, waarna haar bevinding van het geval aan den inspecteur gemeld wordt. Bij herhaling binnen een half jaar wordt het verzuim door den rechter behandeld. De bovenbedoelde Commissie wordt benoemd door den gemeenteraad. In grootere plaatsen zijn er meerdere commissies. Leemrijse.
België voerde eerst in 1914 den leerplicht in, nadat al de naburige landen hem reeds hadden aangenomen. Vlg. de wet van 19 Mei 1913 zijn de gezinshoofden verplicht aan hun kinderen lager onderwijs te verstrekken of te doen verstrekken aan huis of in passende scholen. De leerplichtigheid duurt 8 jaar en gaat in onmiddellijk na de zomervacantie. De l. werd door de bevolking goedsmoeds aangenomen; de overtredingen zijn dan ook zeldzaam. Natuurlijk zijn van den l. ontslagen ziekelijke en onopvoedbare abnormale kinderen, de kinderen, wier woning meer dan 4 km verwijderd is van een lagere of middelbare school, evenals die, wier ouders gewetensbezwaren aanvoeren tegen al de binnen een bereik van 4 km bestaande scholen. Voor opvoedbare abnormale kinderen mag de minister de schoolplichtigheid met twee jaar verlengen. Kinderen van menschen zonder vast verblijf, zooals schippers, foorkramers enz., kunnen aan de wet op den l. voldoen door hun kinderen van hun 10e tot hun 14e jaar te plaatsen in een door de regeering ingericht of erkend tehuis, waar dan voor hun onderricht gezorgd wordt. De ouders betalen naar gelang van hun aan den fiscus verklaard inkomen, 1/5, 2/5, 3/5 of 5/5 van het kostgeld, dat voor het schooljaar 1933-'34 slechts 1 800 frs. bedroeg. De Staat neemt het overblijvende deel te zijnen laste.
De toepassing van den l. is heelemaal onttrokken aan den invloed van de plaatselijke overheid. De kantonnale schoolopzieners van het Lager Onderwijs controleeren de inschrijving der leerplichtige kinderen en na een eerste nuttelooze waarschuwing klagen ze de nalatige gezinshoofden aan bij den procureur des konings. De schoolhoofden van hun kant maken op het eind van elke maand aan hun opziener de lijst over van de leerlingen, die zonder geldige verontschuldiging meer dan drie halve schooldagen gedurende de afgeloopen maand afwezig zijn geweest. De betrokken gezinshoofden krijgen dan een verwittiging, dat ze bij een nieuwe tekortkoming in den loop van hetzelfde schooljaar gerechtelijk zullen vervolgd worden. De door den schoolopziener aangeklaagde gezinshoofden worden door den procureur des konings gedaagd om voor den vrederechter of in ernstige gevallen voor den kinderrechter te verschijnen. Ingeval de rechter slechten wil vaststelt, verwijst hij den gedaagde in een geldboete van 1 tot 25 frs. Bij herhaling en zoo de geldboete ondoelmatig blijkt, kan van 1 tot 7 dagen hechtenis worden opgelegd. De veroordeeling wordt echter niet uitgevoerd, zoo, gedurende de zes maanden volgende op den datum van het vonnis, de veroordeelde het vergrijp in sehoolzaken niet herhaalt. Werkgevers, die schoolplichtige kinderen laten werken, kunnen gestraft worden met een geldboete van 20 tot 100 francs. De Paeuw