(Lat. calumnia) (moraal) is van iemand iets kwaads vertellen, dat niet waar is. Wie lastert, zondigt niet alleen door te liegen, maar randt ook den goeden naam van den naaste aan. Daar deze recht heeft op een goeden naam, is l. een zonde tegen de rechtvaardigheid.
L. is zware zonde, wanneer de naaste ernstig in zijn goeden naam benadeeld wordt. Hierbij moet op de eerste plaats in aanmerking worden genomen, van welk kwaad men den naaste valschelijk beschuldigt; maar ook moet rekening worden gehouden met den persoon, die lastert en misschien als onbetrouwbaar bekend staat; en met dengene, aan wien hij zijn mededeeling doet. Het luisteren naar l. is zonde, wanneer men daardoor den ander aanspoort den naaste in zijn goeden naam te benadeelen of wanneer men er behagen in neemt.
Tegen de liefde zondigt, wie het lasteren zonder groot bezwaar kan beletten en het niet doet. De H. Schrift vergelijkt de booze tong van den lasteraar met het zwaard en den dood (Eccl. 28).
Wie den goeden naam van den naaste door l. heeft aangerand, is verplicht tot herstel van het toegebrachte nadeel, zoo noodig door zijn leugen te herroepen. Zou de onschuld van den belasterde reeds bekend geworden zijn of zou de zaak in vergetelheid geraakt zijn, dan kan dit eerherstel achterwege blijven; eveneens wanneer herstel van het onrecht moreel onmogelijk is, omdat de schuldige een veel ernstiger nadeel zou lijden dan de belasterde of wanneer zijn herroeping toch geen geloof zou vinden.Lit.: St. Thomas, Summa theol. (II II, q. 68, a. 3; q. 73); St. Alphonsus, Theol. Mor. (III, 966-1003).
P. Heymeijer.
Voor laster in het Ned. recht, zie ➝ Beleediging.
Een lasterlijke aanklacht wordt volgens de Ned. strafwet beschouwd als een soort beleediging, gericht tegen dengene, tegen wien de aanklacht werd ingediend. L. a. is strafbaar gesteld in art. 268 Ned. W. v. Str. Zie ook ➝ Beleediging.
Belgisch recht. Er is l., wanneer men iemand kwaadwillig een bepaald feit ten laste legt, dat van aard is om hem in zijn eer te krenken of hem aan de openbare verachting bloot te stellen, indien de wet het bewijs toelaat.
De wet laat het bewijs van de aangetijgde feiten toe in de volgende gevallen:
a) wanneer het gaat over een feit, dat behoort tot het privaat leven, mag het bewijs van de aantijging alleen geleverd worden door een vonnis of door een andere authentieke akte;
b) wanneer de aantijging gericht is tegen een persoon met een openbare hoedanigheid of tegen een gesteld lichaam, en het feit met hun bediening verband houdt;
c) wanneer de aantijging betrekking heeft op leveringen aan of heulen met den vijand;
d) wanneer de aantijging gericht is tegen beheerders, commissarissen of bestuurders van een naamlooze vennootschap, met betrekking tot de uitoefening van hun ambt.
In de gevallen sub b, c en d is het bewijs van de aangetijgde feiten toegelaten door alle middelen van recht. Laster is strafbaar onder dezelfde voorwaarden als ➝ eerroof.
Collin.