Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Lambert

betekenis & definitie

1° Franciscus, * 1486 te Avignon, † 18 April 1530 te Frankenberg a. d. Eder. Trad nog jong in de Minderbroedersorde, maar werd later afvallig en een verwoed bestrijder der Kath.

Kerk. Hij werd vooral bestreden door zijn vroegeren medebroeder ➝Herborn. Philips van Hessen benoemde hem tot prof. aan de univ. te Marburg.

L. ontwikkelde een groote werkzaamheid in den organisatiestrijd van het Protestantisme in Hessen.Lit.: P. Schlager, Gesch. Köln. Franzisk. Prov. (1909, 250-257); Maurer, L. v. Avignon und Reformatio ecclesiarum, in Zeitschr. Kirchengesch. (XLVIII 1929, 208 vlg.); Lex. Theol. Kirche (VI). v. d. Borne.

2° Johann Heinrich, Duitsch wiskundige en philosoof van Fr. afkomst. * 26 Aug. 1728 te Mühlhausen, † 25 Sept. 1777 te Berlijn. Lid van de Pruisische Academie. Hij schreef vele wisk. verhandelingen, waarin hij o.a. de irrationaliteit van π aantoonde, bijdragen leverde tot perspectief en cartographie en waardoor hij als voorlooper geldt van de niet-Euclidische meetkunde, de symbolische logica en de wiskundige statistiek. Bij de berekening van de komeet van 1744 ontdekte hij het naar hem genoemde theorema. L. is de grondlegger van de photometrie, waaruit een eenheid en een wet naar hem zijn genoemd (zie onder). Hij schreef vsch. philos. werken.

Lit.: D. Huber, J. H. L. (Bazel 1829); J. Lepsius, J. H. L. (München 1881). Dijksterhuis /J. v. Santen.

Wetten van Lambert (photometrie). Deze luiden:

a) De belichtingssterkte van een vlakje is omgekeerd evenredig met het kwadraat van den afstand tot de lichtbron en recht evenredig met den cosinus van den invalshoek van het licht.
b) Als een oppervlakte-element van een zwart lichaam in de richting van de normaal de lichtsterkte I heeft, dan is de lichtsterkte in een richting, die een hoek i met de normaal maakt, gelijk aan I cos i. Wordt een oppervlakte-element met grootte o cm2 onder den hoek i met de normaal waargenomen, dan is de schijnbare grootte o cos i; uit de zooeven genoemde wet volgt dus, dat de oppervlakte-helderheid I cos i/o cos i = I/o, d.w.z. onafhankelijk van de richting. Een naar alle zijden gelijkmatig uitstralende bol lijkt daardoor over het geheele oppervlak even helder. Dat de zon naar de randen toe donkerder lijkt, wijst erop, dat de zon niet als een ideaal zwart lichaam beschouwd kan worden. Rekveld.

< >