Beteekenis. In ruimeren zin verstaat men onder K. de krijgstochten van de gezamenlijke Christenvolken, die met Rome’s goedkeuring uit godsdienstige motieven tegen de ongeloovigen ondernomen werden; in engeren zin de bovengenoemde tochten tusschen de 11e en 13e eeuw, die tot doel hadden de verovering van de heilige plaatsen op den Islam.
Oorzaak. De oorzaak der K. is niet het fanatiek verlangen de H.H. plaatsen te bezitten, waarvan de Mohammedanen in het rustig bezit waren (aldus Voltaire, Laurent e.a.), maar 1° het acuut dreigend gevaar van onderwerping der Christenheid door den steeds dreigender opdringenden Islam; 2° het hulpgeroep der Oostersche Christenen, die door de Seldsjoeken gruwelijk vervolgd werden; 3° de beveiliging van de bedevaart naar het H. Land, die tot ongeveer het midden der 11e eeuw rustig had kunnen plaats hebben (zie Annalen der Kath. Wetensch. Vereen. 1916).
Verloop. Bovengenoemde oorzaken brachten paus Urbanus II er toe, op de synode van Clermont (1095) een oproep tot heel de Christenheid te richten. Hij verbond daaraan verschillende geestelijke voorrechten (Kruistochtbul) en wist door enthousiaste predikers, o.a. Petrus van Amiens, velen tot een optrekken ter bevrijding van het H. Graf te bewegen. In het geheel werden er 8 (volgens anderen 7) tochten georganiseerd.
In den eersten K. (1096-'99), onder Godfried van Bouillon e.a., werd Jerusalem veroverd. De tweede (1147-'49), geleid door koning Koenraad III van Duitschland en Lodewijk VII van Frankrijk, werd een totale mislukking. De derde (1189-’92) had tot leiders: Frederik I Barbarossa, die bij Antiochië verdronk, Philips II August van Frankrijk en koning Richard Leeuwenhart van Engeland. Het resultaat was een verdrag met Saladin voor den tijd van 3 jaar, waarbij o.a. de vrijheid van bedevaart naar het weer verloren gegane Jerusalem bedongen werd. De vierde K. (1202-’04) ging uit van den doge van Venetië en slaagde er in, geheel in strijd met het opgezette doel, Konstantinopel te veroveren en het Latijnsche keizerrijk Romania te stichten. Op den vijfden K. (1217-’21) onder koning Andreas van Hongarije werd Damiette veroverd.
De zesde K. (1228-’29), onder Frederik II van Duitschland, wordt door sommigen niet als een afzonderlijke tocht beschouwd. Hij had tot resultaat den afstand van Jerusalem door den sultan voor een periode van 10 jaar. Aan den zevenden (resp. zesden) Kruistocht (1248-’54), onder aanvoering van den II. Lodewijk IX van Frankrijk, namen uitsluitend Franschen deel. Lodewijk veroverde Damiette, maar werd later verslagen en gevangen genomen. Dezelfde Lodewijk ondernam na zijn vrijlating tegen een losgeld in 1270 den laatsten Kruistocht. Hij stierf hetzelfde jaar vóór Tunis aan de pest.
Resultaten. Deze bleven ver beneden de verwachting; de veroverde gebieden konden niet blijvend gehandhaafd worden. Reden van die mislukking waren: gebrek aan eenheid in leiding als een gevolg van den onderlingen naijver der vorsten, de begeerte naar uitbreiding van macht en gebied bij vele vorsten, naar rijkdom en avontuur bij de ridders. De zegenrijke gevolgen waren: het onderbreken gedurende enkele eeuwen van den zegetocht der Turken, waardoor de Europeesche landen tijd wonnen om zich te organiseeren; bevordering van cultuur en wetenschap, van handel en nijverheid, door de aanraking met de hoogstaande Oostersche beschaving, wat evenwel bij velen tot overdreven weelde en zedenbederf leidde. De geestdrift voor de K. leidde bovendien tot de oprichting van verschillende geestelijke orden, o.a. die der Carmelieten door den kruisvaarder Berthold van Calabrië, der Tempelridders, der Johannieters en der Duitsche Orde. Zie ook onder ⇾ Kruisvaarder; Kruistochtliederen; Kruistochtromans.
Lit.: in J. de Jong, Handboek der Kerkgeschiedenis (I 21932, 412). Wachters.
Deelname van Nederland. Ofschoon zich waarschijnlijk wel ridders uit Brabant en Limburg bij Godfried van Bouillon en Robert II gevoegd hebben en Zuid-Limburgers door den II. Bernardus voor de deelname aan den 2en Kruistocht zullen zijn gewonnen, berust het deelnemen van Nederland aan den 3en Kruistocht op betere gegevens. De graven Floris III van Holland, Otto I van Gelre en Dirk van Kleef trokken met hun landgenooten tot in Klein-Azië, waar Floris III stierf. Na den oproep van paus Honorius III en de kruisprediking van Olivier van Keulen voegde bisschop Otto II van Utrecht zich in 1217 bij koning Andreas van Hongarije en begaf zich met dezen naar St. Jean d’Acre.
Daar kwam bij hen ook Willem I van Holland met zijn eigen onderdanen en de Friesche vrijwilligers, die in het voorjaar van 1217 de Nederlanden verlaten, in den zomer in Portugal gestreden en ófwel aldaar ófwel in den Kerkdijken Staat overwinterd hadden. In de genoemde Palestijnsche stad arriveerden ze 26 April 1218. Zij besloten een aanval te doen op Damiette, de havenstad van Kairo, waar toen de hoofdmacht der Moh. gevestigd was. Zij streden er tot 24 Aug. 1218, toen het voornaamste bolwerk viel.
Aan den kruistocht tegen de Stedingers namen in 1233 Otto II van Gelre, Hendrik van Brabant en Floris IV van Holland deel.
Post.
Lit.: H. Brugmans (I 11935, 171, 185-187, 191).