(Epeira diadema), een der meest algemeene Ned. spinsoorten, behoorende tot de orde der Araneina, familie der Araneidae. Het dier heeft 8 puntoogen, behaarde pooten en een dik, eivormig achterlijf, dat op een bruin-met-grijzen achtergrond een aantal witte vlekken vertoont, die samen een kruis vormen. Onder de spits van het achterlijf vindt men 6 spintepels, elk met talrijke pijpjes; één draad is dus uit meerdere dunne draadjes opgebouwd.
De jonge spinnen komen in Mei uit het ei en zoeken al spoedig een eigen jachtterrein. In den loop van den zomer groeien vooral de wijfjes sterk en spinnen zij ten slotte webben met een middellijn van 30 cm en meer, kunstig geweven volgens een vasten grondvorm, die aan de omgeving wordt aangepast. De concentrisch loopende dwarsdraden worden het laatst gesponnen; dit zijn de eigenlijke vangdraden, die van tallooze kleverige bolletjes zijn voorzien. Vliegen en muggen, die in het web vliegen, worden ingesponnen en leeggezogen. Bij gevaar laat de k. zich meestal aan een vluchtdraad naar beneden zakken. In den herfst legt het wijfje ong. 100 gele eieren, die in een gesponnen zakje op een veilig plekje worden verborgen; alleen de eieren overwinteren en komen begin Mei uit.
M. Bruna.