Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kroon

betekenis & definitie

(< Lat. corona = krans).

1° Vorstelijk hoofddeksel, teeken der vorst, waardigheid. Zij heeft dikwijls een zeer verschillenden vorm. De k. der koningen van Egypte was de Pschent, samengesteld uit twee deelen: de kegelvormige, witte k. van Boven-Egypte, gevat binnen de roode k. van Beneden-Egypte, welke laatste den vorm had van een hoofdband, die aan de achterzijde zeer breed werd en met een lange punt voorzien was, gelijkend op de achterhelft van een mijter. De k. der Mesopotamische vorsten had den vorm van een platten kegel of cylinder. De Grieken en Romeinen kenden kransen, als eerbetoon op het hoofd geplaatst van overwinnaars bij wedstrijden en in den oorlog ( → Corona). Oostersche invloed bracht in Rome de → diadeem, met breedere voorzijde, o.a. steeds gedragen door de godin Juno.

De k. in tegen woord igen zin dateert eerst uit den Christelijken tijd. Als een der oudste is te noemen de ijzeren kroon van Monza (Lombardije), bestaande uit een hoofdband van zes gouden platen, met steenen versierd en aan de binnenzijde voorzien van een ijzeren ring, die volgens de legende gesmeed zou zijn uit een der nagels van het H. Kruis.

Van Byzantijnschen oorsprong is de St. Stephanuskroon, gedragen door de Hongaarsche koningen. De hoofdband, voorzien van zestien platen, afwisselend met email en met een edelsteen versierd, heeft aan de bovenzijde twee elkaar kruisende beugels, bekroond door het kruis, dat door een ongeluk scheef is geworden en in dien stand ook op alle afbeeldingen voorkomt.

Een vorstelijke k. met enkelen beugel is die der Duitsche keizers. De eigenlijke hoofdband van deze k. bestaat uit acht platen, wederom afwisselend met email en edelsteenen versierd. Uit deze vormen heeft zich de huidige koningskroon ontwikkeld, zooals deze in verschillende landen met geringe variaties gebruikelijk is. Vorsten droegen in de M.E. tevens kleine kronen in den vorm van een haarband met fleurons. Als zoodanig leeft de k. nog voort bij adellijke familiewapens (zgn. rangkronen). De fleurons zijn daar punten met een parel bekroond (zie onder). Gedragen worden dergelijke k. door den adel nog in Engeland bij de kroningsplechtigheid der koningen (coronets).

v. Thienen.

Voor den Nederlandschen adel zijn de rangkronen bij K.B. van 1817 volgenderwijze vastgesteld.

Edelen zonder titel voeren een k., bestaande uit een breeden gouden hoofdring, waarboven vijf parels (in front zichtbaar), elk op een gouden punt; de ring is met een parelsnoer omwonden, waarvan twee omslagen zichtbaar zijn; baronnen voeren een met edelgesteenten versierden hoofdring en er boven zeven parels; burggraven een dergelijke met twee (aardbezie-) bladeren (fleurons) tusschen drie parels; graven een dergelijke met drie bladeren en twee parels (voor de oude gravenkroon); markiezen een dergelijke met vijf bladeren; hertogen voeren een muts van scharlaken fluweel met een gouden vlammenden bol in top, de muts gedragen door een gravenkroon; de prinsen voeren een muts, zooals die der hertogen, maar rustend op een markiezenkroon.

De Ned. koningskroon bestaat uit een hoofdring met edelgesteenten, dragende vier meparels bezette diademen (halve cirkels van goud), aan den hoofdring verbonden door bladeren; tusschen deze telkens een parel; de kroon heeft een wereldbol in top. Hieraan verwant was de oude Fransche koningskroon, maar in plaats van bladeren kwamen lelies voor; de kroon der dauphins had in plaats van diademen dolphijnen met den kop naar beneden.

Nog andere kronen zijn: de baronnen-baret van de Oostenrijksche Nederlanden: een gouden hoofdring met een rood fluweelen, door vier diademen verdeelde muts; in de tusschenruimten telkens een edelsteen, bovenop een parel; de antieke k. met vijf of zeven punten op een effen hoofdring; de stedekroon met vier torens op een gemetselden hoofdring, de palissadenkroon, met palissaden, de scheepskroon, met schepen op den hoofdring.

E. van Nispen tot Sevenaer.

België. Op voorstel van den minister van Binnenl. Zaken, de Theux, heeft de koning op 12 Dec. 1838 besloten de Ned. kroonvormen in de Belg. heraldiek te bewaren, uitzondering gemaakt nochtans voor de k. van graaf en burggraaf, waarin eenige wijziging werd gebracht. Voor de k. van burggraaf werd, met enkele geringe afwijkingen, het model genomen der oude Spaansche en Oostenr. heraldiek (vgl. Dispositions Réglem. en matière de noblesse approuvées par le Roi, 12 dec. 1838. Rapport au Roi). Rondou.

2° In het algemeen: term gebruikt voor koningschap, koninklijke waardigheid. → Koning. Staatsrechtelijk: de persoon des konings en zijn verantwoordelijke ministers.
3° (Plantk.) → Bloem.
4° (Dierk.) → Tand.
5° (Sterrenk.)
a) Noorderkroon (Lat. Corona Borealis), sterrenbeeld, gelegen tusschen den Wagenman en Hercules, in onze streken ’s avonds zichtbaar van Mei tot Sept. Het vertoont een zevental in een kring gerangschikte sterren, waarvan de helderste, Gemma (= edelsteen), van de derde grootte is.
b) Zuiderkroon (Lat. Corona australis), een in onze streken onzichtbaar sterrenbeeld van den Zuiderhemel, ten Z. van den Schutter.

de Kort.

< >