Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Kroning

betekenis & definitie

A) In de liturgie komen de volgende kroningen voor.

1° Pauskroning. Deze plechtigheid geschiedt op den eersten Zon- of feestdag na de keuze van den paus, die dan zelf in de St. Pieter de pontificale H. Mis opdraagt. Onder het gaan naar het altaar worden dan vóór den paus driemaal eenige vlokken werk verbrand onder de woorden: „Heilige Vader, aldus gaat der wereld glorie voorbij”. Na het Confiteor spreken drie kardinalen een drievoudig wijdingsgebed over hem uit, waarop hij het pallium ontvangt. De k. geschiedt na afloop der H. Mis. Een pauskroning bestond reeds in de 9e eeuw, de hedendaagsche ritus klimt op tot de 13e eeuw.

Lit.: Moroni, Capelle pontif. e cardin.

2° Kroning van keizer en koning. Deze zijn een navolging der Joodsche koningswijding (vgl. 4 Reg. 11.12), beïnvloed door gebruiken van Grieken en Romeinen. In het Westen verschijnt de koningskroning (Spanje en Ierland 6e-7e, Gallië 8e eeuw) vóór de eerste keizerskroning (Karel de Groote). Haar ritus ontwikkelde zich op uiteenloopende wijze tot aan de 10e eeuw, de Romeinsche bleef het eenvoudigst: vóór de H. Mis ondervraging en vermaning door den metropoliet, eedsaflegging door den koning, wijgebeden door alle bisschoppen te zamen, Allerheiligenlitanie met slotgebed, zalving met Catechumenenolie van rechter voorarm en nek; onder de Mis (na Graduale) overreiking van zwaard, kroning, overreiking van scepter, intronisatie, Te Deum met sluitbede. De keizerskroning in St. Pieter liep ongeveer evenwijdig aan de koningskroning. Bij de overreiking van het zwaard werd gevoegd die van den Rijksappel.
3° Kroning van bruidegom en bruid. Deze k. met krans (overgenomen uit de Oudheid) bleef in den ritus van het Huwelijkssacrament bewaard in het Oosten, vandaar de Gr. naam van „Kroning” hiervoor.
4° Kroning van maagden, → Maagdwijding.
5° Kroning van heiligenbeelden. De k. van beelden van Christus, Maria en andere heiligen is een daad van vereering. Zeer oud zijn in het Oosten de ikonen (vooral van de H. Maagd), waarop een kroon is bevestigd van goud en edelsteenen. Sinds de M.E. werd de k. van geschilderde en gehouwen beelden ook in het Westen gebruik. Gregorius XVI (✝ 1846) stelde er een ritus voor vast, die uit Rome wordt toegezonden tegelijk met de toestemming tot de kroning.

Lit.: Moroni, Dizionario di Erudizione storico-eccl. (XVII). Louwerse.

B) In de Christelijke iconographie is sedert de 12e e. de Kroning van Maria behandeld, in verband met de zgn. → dormitio en de → Ten-hemelopneming van Maria (zie pl.; vgl. index kol. 831/832). De eerste uitbeelding gaat waarsch. terug op Suger van St. Denis, die glasramen gaf aan de Notre Dame te Parijs, waarop o.a. een k. voorkwam. Geen spoor is hiervan echter overgebleven, maar een navolging meent men te vinden in de tympaan van het portaal aan de kathedraal van Senlis: Maria is gekroond gezeten naast haar goddelijken Zoon, die haar zegent. Navolging van dit eerste type vindt men te Mantes, Chartres, Laon, alsook te Quenington (Gloucestershire), in de absismozaïek van S. Maria in Trastevere en in S. Maria Maggiore te Rome. Het tweede type: Maria wordt gekroond door een engel, bevindt zich op de tympaan van het portaal der N. Dame te Parijs, alsook te Longpont en Amiens. Een derde type, waarbij Christus Maria kroont, treft men behalve bij het ivoor van het Louvre te Parijs, ook te Sens, Auxerre, Reims en Straatsburg. In Italië volgen Giotto, Ghirlandajo, Crivelli e.a. Fra Angelico (Louvre) laat Maria knielen, terwijl zij door Christus gekroond wordt, omgeven met een stoet van engelen en heiligen; men vond dit reeds in het Getijdenboek van den hertog van Berry en het Brevier van Jeanne d’Evreux. Een vierde type geeft Botticelli: Maria wordt gekroond door God den Vader (Uffici te Florence), waarbij in de tweede helft der 15e eeuw Holbein de Oudere zich aansluit, die te Augsburg de H. Drievuldigheid de k. laat verrichten; Jean Fouquet (Chantilly) laat het geschieden door God den Zoon in tegenwoordigheid der beide andere Goddelijke Personen; Dürer eindelijk laat door God den Vader en den Zoon de kroon geven, waarbij de H. Geest als een Duif tegenwoordig is. Ten slotte noemen we nog een k. door El Greco, Velazquez, A. Beauneveu en E. Charonton (te Villeneuve-les-Avignon), Borgognone e.a. Voor de Nederlanden zij gewezen op een k. aan het portaal van het St. Janshospitaal te Brugge, een werk van den Brugschen Meester en eindelijk een k. te Gent en Brugge.

Lit.: C. Jéglot, La vie de la Vierge dans l’art (Parijs 1927) ; L. Bréhier, L’art chrét. (21928); E. Male, L’art relig. du XIIIe s. (61925); A. Michel, Hist. de l’art; K. Smits, Icongrafie v. d.

Ned. Primit. (1933).

p. Gerlachus.

< >