Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Krakow

betekenis & definitie

(Duitsch: Krakau), hoofdstad der gelijknamige Poolsche prov. aan den Weichsel. Ca. 225000 inw. (75 % Kath., 22 % Joden). Veel industrie: machines, olie, leer.

Handel in zout, hout, vee. Aartsbisschopszetel en universiteitsstad. K. behoort tot de schoonste steden van Polen.

Het Slot (Wawel) stamt uit de 11e eeuw. In de domkerk van het Wawel (14e eeuw) zijn de graven der Poolsche koningen en nationale helden, sedert 1935 ook van Josef Pilsoedski. De gobelins van het Wawel zijn wereldberoemd.

Het centrum der stad is de Markt (Rynek) met de groote Mariakerk uit de 14e eeuw. In de Fransciscuskerk zijn bekende vensterglazen van den schilder en dichter Wyspianski. K. heeft 41 Kath. kerken en eenige synagogen.

De Joden in K. dragen nog steeds hun oude Joodsche kleeding en haartooi.De stad K. wordt reeds voor de 11e eeuw vermeld (de stichting door Krakus behoort tot de legende); de Jagiello-universiteit werd in 1364 gesticht en heeft thans 5 faculteiten en ca. 8 000 studenten; de univ.bibliotheek bevat een half millioen werken, w.o. vele incunabelen en manuscripten. Van 1320 tot 1600 was K. hoofdstad van het koninkrijk Polen en de Poolsche koningen werden er tot 1734 gekroond. Na de 3e deeling van Polen in 1795 kwam K. aan Oostenrijk, in 1809 aan het groothertogdom Warschau en in 1815 werd K. een neutrale republiek, die in 1846 door Oostenrijk werd ingelijfd. In 1918 kwam K. bij het herstelde Polen. K. is steeds centrum geweest van het Poolsche nationale en intellectueele leven.

K. was bisdom sedert 1000 en aartsbisdom sedert 1926. De aartsbisschop heeft een persoonlijken titel van vorst. Het aartsbisdom met de suff. bisdommen Kielce, Tamow, Katowice en Czenstochowa telt 1150000 communicanten.

Lit.: Felix Rutten, Polen; Morawski, l'Université Jagiellon (1905).

v. Son.

< >