I. Begrip
Nederzetting of wingewest; ontstaat, wanneer een niet te gering aantal menschen uit een bepaald land zich in een ander land nederzetten om aldaar óf beter hun eigen leven (godsdienstig, economisch, politiek) te kunnen leven dan in het vaderland, óf (meestal met een privilege of „charter” van het moederland, zooals de O.I. Compagnie, British South Africa Cy.) als pioniers het vreemde gebied te kunnen ontsluiten ten bate van handel, landbouw, industrie e.d. van het koloniseerend land. Vooral in dit laatste geval spreekt men van eigenlijke kolonisatie.
II Recht tot kolonisatie Dit worde beoordeeld naar de doeleinden van kolonisatie, die tot drie kunnen worden teruggebracht: expansie, zoeken van voordeelen, het opvoeden van een cultureel lager staand land. Recht op expansie heeft ieder volk, omdat de wereld eigendom is der geheele menschheid. Materieele voordeelen mag ieder volk elders zoeken, mits rekening houdend met de belangen van het land, waar de voordeelen gezocht worden, temeer wanneer dit in het belang der wereldhuishouding is. Opvoeden van een cultureel lager staand volk is zelfs een plicht van het hooger staande. Hierop steunt bijv. alle missiewerk. Voorts moeten de middelen beoordeeld worden.
Deze zijn: occupatie en penetratie. Occupatie, inbezitnemen, is óf gewelddadig óf vreedzaam. De eerste zou alleen goedgekeurd kunnen worden tegen antisociale volkeren (roofstaten, kannibalen); van de tweede, die geschiedt door bijv. vestigingsverdragen, pacht, aankoop van concessies in het vreemde land, staat de geoorloofdheid vast, zelfs indien dit gepaard gaat met een soort voogdij, vooral wanneer de inboorlingen dat vragen of een bondgenootschap sluiten tegen hun vijanden; maar altijd dient gelet op het eigen recht der inboorlingen. Alleen voorstanders van een verkeerd opgevat → nationaliteitsbeginsel (Aug. Comte) verklaren, dat geen recht op kolonisatie bestaat.
Wanneer kolonisatie gepaard gaat met gebiedsverovering of met bedreiging van een bestaande goede cultuur, is dit zeker een door niets goed te praten onrecht, vooral wanneer daar nog bij komt een dikwijls zeer eenzijdige exploitatie ten bate van het moederland (slavenhandel, recruteering, roofbouw, maar ook invoer van alcohol en andere volksvergiffen). Dit is vroeger maar al te veel voorgekomen; eerst in den modernen tijd is er meer algemeen sprake van betere verhoudingen tusschen moederland en koloniën. De koloniale politiek streeft zelfs naar een meegaan met onafhankelijkheidsgedachten van de zijde der koloniën. In zich is daar alles voor te zeggen, mits het algemeen belang, zoowel van moederland als kolonie, dit kan dulden. Plotseling losmaken van den band zou beide kunnen schaden: het moederland in economisch, de kolonie vooral in geestelijk opzicht, nl. in zooverre ze nog niet rijp is in de rij der zelfstandige staten te treden. Maar eenmaal zoover, trede het moederland terug als meesteres om als desnoods „meest bevriende natie” beider welzijn te kunnen bevorderen. Zie verder: → Dominion; Mandaatgebied; Minderheden; Protectoraat.
Lit.: Vitoria, Relectio de Indis (1557, herhaaldelijk herdrukt, laatst in 1932); Delos, La Soc. internat, et les principes du Droit public (1929); Verslag van de Semaine Sociale (Marseille 1930); Y. de la Brière, La Commun. des Puissances (1932); Tummers, Vraagstuk der koloniale verhoudingen (in Studiën, dl.113,1930). Keulemans.
III Geschiedenis.
A) In de Oudheid
Van de Antieken hebben de Phoeniciërs het eerst kolonies gesticht. Dit waren vnl. factorijen, stapelplaatsen voor hun handel. De voornaamste hiervan, Karthago, door Tyrus gesticht, deed zelf vele kolonies verrijzen in het Westelijk bekken der Middell. Zee.
Ofschoon de Grieken ook eenige factorijen stichtten, werd de Gr. kolonisatie beïnvloed door andere factoren: avontuurlijken ondememingsdrang, binnenlandsche woelingen, bevolkingssurplus. De Gr. kolonies waren in tegenstelling met de moderne geen exploitatie-kolonies, ze bleven in hooge mate onafhankelijk van de metropolis. Alleen Corinthe poogde een koloniaal rijk te stichten (Leucas, Ambracia, Apollonia) in de Jonische Zee. De Dorische volksverhuizing gaf den stoot tot de eerste Grieksche kolonisatie en wel op de kust van Klein-Azië en eilanden in de Aegeesche Zee. Tweehonderd jaar later volgde een tweede tijdvak van kolonisatie (750-550). Milete, de bloeiende koopstad in Klein-Azië, stichtte ong. 80 nederzettingen, o.a.
Abydus, Lampsacus aan de Propontis, Sinope, Trapezus aan de Zwarte Zee. Met Milete concurreerde Chalcis, dat de steden Olynthus en Acanthus op Chalcidice grondvestte, Cumae bij Napels, Zancle (Messina) op Sicilië, en Rhegium in Z. Italië. De Joniërs uit Phocaea stichtten Massilia (Marseille). De machtigste k. der Corinthiërs werd Syracuse. Megara stichtte Byzantium.
Z. Italië was bedekt met Gr. k., zóózeer dat deze streek Magna Graecia werd genoemd.
De Romeinsche kolonies waren aanvankelijk alle militaire posten tot pacificatie van veroverd gebied of beveiliging van zeekusten (coloniae maritimae). Verschillende militaire kolonies werden bevolkt met echte Rom. burgers en heetten coloniae civium Romanorum, later ook met Latijnen (coloniae Latinae), die het ius Latii bezaten (o.a. Brindisium, Ariminum, Cremona en Placentia). Onder de Gracchen werden ook buiten Italië kolonies gesticht; dit waren landbouwkolonies, bijv. Iunonia op de ruïnen van Karthago. Sinds Marius werden oudgedienden uitgezonden als kolonisten.
Op ruwe wijze werden de oude bezitters van huis en hof verdreven na burgeroorlogen om plaats te maken voor de veterani. De dichter Vergilius was zulk een slachtoffer bij de akkerverdeeling van Octavianus (41-40 v. Chr.). De uitzending van een kolonie geschiedde krachtens een wet (bijv. de lex Sempronia de coloniis deducendis), die ook benoemde de kolonisatiecommissie nl. de III viri coloniae deducendae. Witlox.
B) In modernen tijd. Het koloniaal bezit
Ofschoon men ook in de M.E. wel van kolonisatie kan spreken (bijv. van de Slavische landen over de Elbe en om de Oostzee door de Duitschers), dateert ze in haar moderne beteekenis en omvang van den tijd der groote ontdekkingen (Amerika 1492, zeeweg naar Indië 1498). In de 16e e. waren Portugal en Spanje de groote koloniseerende mogendheden; in de 17e-18e e. werden zij verre overvleugeld door de Nederlanders en Engelschen, weldra ook de Franschen. De laatsten verloren bijna geheel hun koloniaal bezit bij den vrede van Parijs in 1763; tijdens de weldra volgende Fr. Revolutie en Napoleontische overheersching was Eng. geheel meester ter zee, breidde zijn koloniaal gebied zeer uit en was feitelijk de eenige koloniseerende mogendheid. In de 19e e. trad als zoodanig naast Engeland wederom Nederland op, dat de meeste zijner vroegere k. had herkregen. Portugal en S p a nj e verloren hun bezittingen in Zuiden MiddenAmerika door de onafhankelijkheidsbeweging in die streken (→ Bolivar, Brazilië enz.), doch behielden grootendeels die in Afrika en Azië.
In 1830 begon Frankrijk met de verovering van Algiers de stichting van een nieuw, uitgestrekt koloniaal rijk in Noord-Afrika en Oost-Azië; later volgden Italië (pogingen in Abessynië 1881, vestiging in Tripolis 1912), België (Kongo 1885), D u i t s c h l a n d (Z.W. Afrika, Kameroen enz. 1884). Denemarken behield enkele geringe resten van zijn vroegere bezit. Na den Wereldoorlog viel Duitschland als koloniale mogendheid uit (zijn k. werden → mandaatgebied); Japan, dat in 1895 reeds Korea bezet had, neemt de Duitsche k. in den Grooten Oceaan als mandaatgebied over. De Ver. Staten van N. Amerika beginnen in 1897 met de annexatie van de Hawaiï-eilanden hun rol als koloniseerende mogendheid.
Verhouding tot moederland In de 16e tot 18e e. was het het streven der koloniseerende mogendheden door een streng gesloten monopolie zoo veel mogelijk handelsvoordeel uit de k. te trekken. Door Spanje en Portugal, minder door Frankrijk, werd daarbij ook veel tot stand gebracht voor de geestelijke en cultureele verheffing der inheemsche bevolking; bij Engelschen en Nederlanders is hiervan bijna geen sprake.
Met het zegevieren van het vrijhandelsstelsel in de 19e e. hielden de monopolies op; de moderne koloniale expansie werd thans echter een middel in dienst van het → imperialisme (voorkeurstarieven, differentieele rechten enz. tusschen moederland en k., recruteering van inheemschen, bezetten van strategische punten langs de groote handelswegen enz.). Het oude overheerschingsen uitbuitingsprinciep is nochtans veelal vervangen door het besef, dat het moederland tegenover de k. een zekere voogdij heeft uit te oefenen ten bate der inheemsche bevolking zelve (zie boven sub II).
Bestuursvorm In verschillenden vorm wordt de mindere of meerdere zeggingsmacht van het moederland over de k. uitgeoefend. Men kent: dominion, protectoraat, pachtgebied, mandaatgebied (zie de afzonderlijke trefwoorden) en de eigenlijke, rechtstreeks bestuurde k., al heeft ook deze tegenwoordig meestal bijzondere, eigen rechten. Gorris.