De geschiedenis der kleurnamen is de ontwikkeling uit den naam van een concreet ding met een opvallende kleur tot den naam der abstracte kleur zelf. Zoo zien we dit bij bruin (∾ Gr. phrúnè, de pad), oranje (uit den naam van den oranjeappel), violet (ontleend aan den naam viooltje), rose (ontleend aan den naam roos), mauve (uit malve), ros (uit roest), wit (uit weit, de witte tarwe), blauw (uit den loodnaam Blei). Aanvankelijk werden deze k. dus alle als vergelijkingen gevoeld, zooals wij die nog dagelijks gebruiken in samenstellingen als citroen-geel, wijnrood, bloedrood, muisvaal, hemelsblauw, enz.
Lit.: H. Osthoff, Etymologische Parerga (1901); J. v. Ginneken, Onze Taaltuin (III, afl. 4).
Weijnen.