Werktuig, waarin het vet van melk of room door stooten of slaan tot boter wordt verwerkt. Toen de →boterbereiding nog algemeen op de boerderij plaats vond, werden de k. in verschillende types gemaakt: stootkarn, een staand houten vat, in den vorm van een sterk afgeknotten kegel, met deksel, waardoor de karnpols uitkwam, een stok, aan welks ondereind een houten kruis of schijf (de zgn. druif) met gaten was bevestigd; k. met draaiende pols, waarvan de Holsteinsche k. het voornaamste type is; k., die zelf bewogen werden tijdens het karnen: de zgn. tuimelkarn. In de zuivelfabrieken werd vroeger hoofdzakelijk de Holsteinsche k. gebruikt, thans de zgn. karnkneder, waarin de room niet alleen wordt gekarnd, maar ook gekneed.
De kneedwalsen worden óf na het afloopen van de karnemelk in het wasschen erin gebracht, óf ze zijn vast in de k. aangebracht, waarbij de walsen tevens dienst doen als slaglijsten. Verheij.