of muskoviet (mineralogie), voornaamste mineraal van de kaliglimmer-reeks, in monoklien prismatische klasse kristalliseerend, ontwikkeld in dunne tafeltjes en blaadjes van zeshoekigen omtrek, die een volkomen splijting evenwijdig aan het basisvlak bezitten. Optisch: doorzichtig, paarlmoerglanzend, kleurloos in zuivere samenstelling.
Bij iets magnesium of ijzergehalte bruin, rood of groenachtig. Sterke dubbelbreking.
Hardheid: 2-3; s.g. 2,82 2,88. Chemisch: samengesteld waterhoudend kalium-aluminium-silicaat, formule H2KAl3Si3O12.
Meestal met een weinig ijzer, calcium en natrium, terwijl fluoor meestal voorhanden is. Als primair bestanddeel zeer algemeen in dieptegesteenten, bijv. granieten, in ganggesteenten, bijv. pegmatieten, en in kristallijne schisten, bijv. gneisen en glimmerschisten.
Verweeringsverschijnselen van het k. zijn niet bekend. Door de groote onaantastbaarheid komt het veelvuldig voor in allerlei klastische gesteenten, als zandsteenen en losse zanden.
Het k. ontbreekt in uitvloeiingsgesteenten. Groote tafels van k. uit pegmatietische gangen van den Oeral, Kameroen, Canada (Quebec en Ontario) vinden technische toepassing o.a. in de electriciteitsindustrie, voor glazen in kachels en haarden.
De slechte, verontreinigde en niet in dunne tafels te splitsen k. wordt verwerkt bij de vervaardiging van rubberbanden, behangselpapier, als smeermiddel en als kunstmatige sneeuw in de filmindustrie.