Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Juraformatie

betekenis & definitie

is de middelste van de drie Mesozoïsche formatiegroepen (zie plaat; vergelijk den index); de naam is door v. Humboldt en Brongiart ontleend aan het Fransch-Zwitsersche Juragebergte, waarvan de Jurassische lagen de basis vormen.

De formatie is rijk aan fossielen, waardoor de stratigraphische indeeling zeer ver is doorgevoerd. Quenstedt en v.

Buch verdeelden de formatie, naar de kleur van de ontsluitingen in het terrein, in Zwarte, Bruine en Witte Jura, waarvoor de gebruikelijke benamingen resp. Lias, Dogger en Malm zijn geworden.

Deze groepen zijn weer verder onderverdeeeld in etages, op grond van bepaalde Ammonieten, die goede gidsfossielen zijn en soms een enkele laag bepalen. Zoo heeft men in Duitschland de tijdvakken: Lias, Dogger en Malm in etages gesplitst, die ieder door een Grieksche letter worden aangeduid.

Zie hiervoor en voor de stratigraphische indeeling in de voornaamste gebieden, de onderstaande tabel.In het boven-Trias is Europa een groot vasteland, bedekt door woestijnen, terwijl ten Zuiden ongeveer op de plaats van de tegenwoordige Middellandsche Zee, de oude Thetys-zee zich uitstrekt, die, beginnend bij Midden-Amerika, zich ten Zuiden van Europa, door Klein-Azië tot den Oost-Indischen Archipel voortzet. Reeds in het Rhétien, soms tot het boven-Trias, soms tot het onder-Jura gerekend, dringt de zee het Westen Midden-Europeesche vasteland binnen. Deze → transgressie wordt geleidelijk grooter. In deze ondiepe zee worden de kalken en mergels van het Jura afgezet; het zijn epicontinentale afzettingen (→ Epicontinentale zee). Naar boven toe wordt de J. begrensd door het terugtrekken van de zee uit groote gebieden. Deze → regressie uit zich o.a. in de brakwaterafzettingen van het Purbeckien, die soms geleidelijk in de afzettingen van het onder-Krijt overgaan. De transgressie schijnt de oude Hercynische massieven gespaard te hebben, waardoor de Jura-zee zich geleedde in verschillende bekkens tusschen de massieven van Noord-Engeland en Bretagne, het CentraalPlateau, de massieven van Vogezen en Zwarte Woud, het boven-Rijnsche leisteenplateau en het Boheemsche massief. De grootste diepte bereikte het Zwabishe bekken tusschen Zwarte Woud en Boheemsch massief. Terwijl hierin de afzettingen tot aan het Malm overwegend mergelachtig zijn, is in de andere bekkens het Lias mergelachtig en zijn in het Midden-Jura vooral zoögene kalksteenen (d.w.z. kalksteenen, rijk aan dierlijke resten) ontwikkeld, waarvan oölietische kalksteenen den naam aan het Eng. „oolite” gegeven hebben.

Voor groote gebieden begint de Jura-transgressie eerst in het Jura. Zoo in Rusland, waar in het boven-Jura een lange zeearm de Thetys-zee met de Arctische zeeën verbindt. In tegenstelling met de epicontinentale ontwikkeling van de J., treedt de Alpiene J. op, afgezet in de diepe Tethys-zee, zoo o.a. de „Schistes lustrées” van de Alpen. Het zijn afzettingen uit de diepe zee, tot abyssische afzettingen toe. Het bovenJura neemt voor de Alpiene J. de benaming Tithoon aan; het zijn compacte kalken met een rijke Ammonieten-fauna en soms met → radiolarieten.

De Jura-afzettingen van het Fransch-Zwitsersche Juragebergte werden afgezet in de randzone van de Thetys-zee met het Noordelijke epicontinentale gebied.

De Alpiene J. wordt teruggevonden in de Alpien geplooide bergketens van Spanje, Noord-Afrika, Klein-Azië, Himalaja tot in Oost-Indië toe. Behalve in Europa en in de landen van de Thetys-zee kent men Jurassische afzettingen in de geplooide ketens rondom den geheelen Stillen Oceaan. Groote gebieden van de de aarde waren tijdens het Jura vasteland. Ten N. van de Thetys-zee liggen het Atlantische continent, dat N. Engeland met Noord-Amerika verbindt, en het groote N. Aziatische continent, het Angara-land van Suess. Ten Zuiden van de Thetys-Zee strekt zich het Gondwana-land uit, dat Zuid-Amerika, Afrika, Madagaskar, Voor-Indië en Australië omvat, maar dat reeds door de Jura-zee in verschillende stukken geleed wordt. Op al deze continenten vindt men slechts terrestre Jurassische afzettingen.

In tectonisch opzicht is de J. een periode van betrekkelijke rust. In het Alpengebied heeft de vrij zwakke plooiingsphase op het eind van het Kimbridgien gewerkt, die in N. Duitschland de hoofdphase van de Saxonische plooiing geweest is. In tegenstelling hiermee was de gebergteplooiing in de Andes zeer intensief en, terwijl men in Europa slechts weinig sporen van een vulkanische activiteit kent, nemen vulkanische gesteenten in de Jura-afzettingen van de Andes een groote plaats in.

Het Jura is paleontologisch zeer rijk. Prachtig bewaard is boven-Jurafauna uit de fijnkorrelige lithographische kalk (Plattenkalk) van Solnhofen in Beieren. Hierin vindt men uiterst zelden fossiliseerende diergroepen, als kwallen, terwijl men er de eerste vogels vindt. → Archaeopterix. Van zoogdieren kent men enkele kaakfragmenten. De reptielen bereiken hun bloeiperiode. Prachtig bewaarde geraamten vindt men in het Lias van Holzmaden en in Engeland. Onder de visschen moeten vooral de kraakbeenvisschen en glansschubbigen genoemd worden. De beenvisschen zijn reeds aanwezig, maar spelen een ondergeschikte rol. Onder de holtedieren zijn de koralen van belang voor het boven-Jura, waar zij dikwijls (Juragebergte) geweldige riffen gevormd hebben. De sponzen zijn in Zuid-Duitschland bijzonder talrijk en treden hier gesteente-vormend op. De Lamellibranchiaten of mossels zijn zeer talrijk. Het zijn minder goede gidsfossielen. Dikwijls vormen de resten van de schelpen geheele gesteentebanken (lumachellen). Goede gidsfossielen zijn onder de kopvoetigen: de Ammonieten en de Belemnieten; onder de stekelhuidigen: de zeeëgels, waarvan naast de vijfzijdig symmetrische vormen de tweezijdig symmetrische vormen verschijnen. De zeelelies verminderen in aantal. De Brachiopoden zijn sterk achteruitgegaan, alleen de Terebratula’s en Rhynchonella’s zijn talrijk in de kustzeeën. Het geslacht Pygope is kenmerkend voor het Alpiene Jura. De slakken zijn talrijk, maar van weinig belang.

De Juraflora is het hoogtepunt van de ontwikkeling der Mesozoïsche plantenwereld, d.w.z. Gymnospermen (naaktzadigen) domineeren. Daarnaast spelen ook varens een belangrijke rol. Van klimaatgordels is, wat de flora betreft, weinig te bespeuren. De faunistische verschillen tusschen de Noordelijke zeeën en de Mediterrane zeeën laten zich voor een groot deel verklaren door verschil in diepte en → facies. Eerst in het Boven-Jura kan men van faunistische provincies spreken, voor een groot deel veroorzaakt door een verschil in klimaat. Men onderscheidt voor Europa de Boreale provincie, die de afzettingen van Rusland, Spitsbergen, Nova-Zembla, Noord-Engeland en Noorden N.W. Amerika omvat, gekarakteriseerd o.a. door bepaalde Ammonieten-genera, en de MediterraanKaukasische provincie, die de afzettingen van de Thetys-zee omvat en zich Oostwaarts voortzet in de Himalajische provincie, gekarakteriseerd door bepaalde Ammonietengenera en koraalriffen. Het tusschenliggende gebied heeft afwisselend invloeden ondergaan van de Boreale Mediterraan-Kaukasische provincie. Verder onderscheidt men een aparte Japansche provincie, en voor Westelijk-Zuid-Amerika, Middel-Amerika en Zuid-Afrika de Zuid-Andine provincie.

Onder de delfstoffen moeten genoemd worden de „minette” van Lotharingen en Luxemburg, een limonietisch sedimentaire ijzerafzetting aan de basis van het Jura.

Lit.: E. Haug, Traité de Géologie. Les Périodes géologiques (II Parijs 1908-1910); E. Kayser, Lehrb. der Geologie. II Formationskunde (Stuttgart 1921-’24); Gignoux, Géolegie Stratigraphique (Parijs 1926); E. Dacqué, Leitfossilien. Wirbellose der Jura (uitg. d. G. Gürich, Berlijn 1934); W. Salomon, Grundzüge der Geologie (II Stuttgart 1926). Oosterbaan

< >