Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Jozef Muls

betekenis & definitie

Vlaamsch kunstcriticus en essayist. * 12 Juli 1882 te Antwerpen. Promoveerde in de rechten te Leuven, sedert 1925 conservator van het Museum voor Schoone Kunsten te Antwerpen.

Lid van de Kon. Vlaamsche Academie.

Met K. van den Oever stichtte hij De Vlaamsche Arbeid (1905) en bleef er hoofdredacteur van, tot het tijdschrift in 1930 viel; na den Wereldoorlog zette hij het open voor de vertegenwoordigers van de modernste richtingen. Na een bundel Verzen (1912) schreef hij met een aristocratische voornaamheid en een ietwat pathetische ontroering over kunstschatten en kunststeden in eigen land en buitenland; met sterke aanvoelingskracht wist hij er de passende atmosfeer om te scheppen (Steden, 1913; De Gruweljaren, Steden en Landschappen, 1916; Het levende Oud-Antwerpen, 1919).

In Melancholia (1929) wijdde hij ontroerende in memoriam’s aan de gedachtenis van gestorven kunstenaars. Zijn opstellen over kunst in Moderne Kunst (1912), Het Rijk der Stilte (1920), Pieter Breughel (1924), Van El Greco tot het Cubisme (1929) zijn vlot en onderhoudend geschreven en leggen getuigenis af van zijn bereisdheid en aanvoelingsvermogen.

Lit.: E. Van der Hallen, in Boekengids (1930).A. Boon.

< >