Beeldhouwer. * 4 Nov. 1864 te Amsterdam. Leerling van de Rijkskunstnijverheidsschool, heeft verder zich-zelf gevormd. M. is een zeer sprekend voorbeeld van de tendenz tot vergeestelijking en styleering, welke een gedeelte van de Ned. beeldende kunst, ook van de beeldhouwkunst, in de negentiger jaren is gaan vertoonen.
Zijn werk sluit zich aan bij de kunst van Derkinderen, Thorn Prikker, R. N. Roland Holst e.a.
Hij bedwong de emotie en zocht blijvender, meer algemeene vormen dan die welke het oog met directheid waarneemt. Details vielen (na de aanvangsperiode, waarin zijn geestige kleinplastiek en dierfiguren ontstonden) weg en de voorstelling werd opgebouwd uit groote, breede vlakken. De expressies werden verinnerlijkt.
Geen wonder, dat men M. uitkoos voor het vervaardigen van zgn. bouwbeeldhouwwerk, bijv. aan het gebouw van de Verzekeringsmij. „Utrecht” te Amsterdam en in de kamers van den effecten- en graanhandel in de Beurs te Amsterdam. Verder zijn zeer bekend zijn groote groep „Liefde” (verzameling Kröller), zijn monument voor generaal De Wit, dat voor president Steijn, de stèle voor Heijermans in het Leidsche Boschje te Amsterdam, zijn Vincent van Gogh (met het onderschrift „Mijn God, moet het?”) en zijn Spinozabeeld.