of Blijde Inkomst, oorkonde, den 3en Jan. 1356 door Wenceslaus van Luxemburg, gemaal van Johanna van Brabant, aan de steden van Brabant toegekend. Na den dood van Jan III, hertog van Brabant, legden de steden, die zich kort tevoren sterk verbonden hadden, drie en dertig artikelen aan de opvolgers voor.
Al de rechten van het land, hoofdzakelijk van de steden, moesten door Wenceslaus erkend worden, vooraleer men hem den eed van trouw zou afleggen. De Blijde Inkomst bevestigt de onverdeelbaarheid van het Brabantsche grondgebied, de openstelling van de ambten voor de Brabanders, het verbod voor den vorst bondgenootschappen af te sluiten, oorlog te verklaren, munt te slaan zonder de instemming van „steden en land”.
De inhoud, de wijze, waarop zij werd verleend, geven aan deze oorkonde een quasi-grondwettelijk karakter.De J. E. werd door keizer Joseph II op 18 Juni 1789 ingetrokken. Tot dan toe had de politiek der Zuidel. Nederlanden zich hierop gebaseerd. V. Roosbroeck.