De voedstervader van Jesus, afstammeling van David, oefende het ambacht van timmerman (volgens sommigen: van smid) uit. Hij was reeds vóór Jesus’ menschwording verloofd met Maria (Lc. 1.27).
Toen hij Maria’s zwangerschap bemerkte, wilde hij haar in het geheim wegzenden, maar een engel verscheen en beval hem, zijn verloofde als echtgenoote tot zich te nemen (Mt. 1.20 vlg.). Wegens de volkstelling van keizer Augustus verliet hij met Maria zijn woonplaats, Nazareth, en trok naar Bethlehem, waar Jesus geboren werd.
Toen Herodes het Kind zocht te dooden, vluchtte hij op Gods bevel met Maria en Jesus naar Egypte en bleef daar tot Herodes’ dood. Daar Archelaüs in Judea regeerde, keerde hij niet terug naar Bethlehem, waar hij van plan was geweest zich te vestigen, maar naar zijn oude woonplaats Nazareth (Mt. 2.22 vlg.).
Het laatst wordt hij vermeld in het verhaal van het bezoek, dat hij met Maria en den 12-jarigen Jezus aan den tempel bracht (Lc. 2.41-52). Hij stierf hoogst waarschijnlijk vóór Jesus’ openbaar optreden. Keulers. In de Christelijke iconographie wordt J. vanaf de 5e eeuw behandeld als nevenpersoon bij de Geboorte van Christus en de Aanbidding der Drie Koningen: voorgesteld als man van gevorderden leeftijd, in korte tuniek zonder mouwen, op Romeinsche en Gallische sarcophagen, op den triomfboog van S.
Maria Maggiore te Rome en op de ivoren reliëfs van den katheder van keizer Maximilianus te Ravenna. In de Byzantijnsche en vroeg-middeleeuwsche kunst van het Westen, eveneens als nevenfiguur bij genoemde levensscènes van Christus, wordt hij gewoonlijk in slapende houding of als beschermer van Maria (S.
Marco te Venetië) uitgebeeld. Uitzonderlijk geeft Taddeo Gaddi een J. als afzonderlijke figuur.
In de Nederlanden en Duitschland vóór de 16e eeuw wordt J. als nevenfiguur behandeld en voorgesteld als een grijsaard of sukkelig man (Broederlam, Meester van Flémalle, Rogier v. d. Weyden, Bouts, Meester van Frankfort e.a.).
Na de ontwikkeling van de vereering van St. Joseph vindt men afzonderlijke voorstellingen, waarin hij wordt weergegeven op vollen mannelijken leeftijd (Murillo) of in den timmerwinkel of op zijn sterfbed, als patroon van een zaligen dood; voor de Nederlanden zij gewezen op het St.
Josephs-altaar te Diest (1618), verder een werk van Dalvaux te Brussel (St. Jacobus op den Coudenberg) en in Ned.
Limburg te Smakt uit 1699. Zie afb.). p.
Gerlachus. Lit.: K. Künstle, Ikonogr. d.
Heiligen (1926); E Mâle, L’art rel. après le Conc. de Trente (1932).Vereering Vanaf de eerste tijden werd de nagedachtenis van den H. Joseph omgeven met eerbied, bewondering en godsvrucht, wegens de plaats, die hij als vader had vervuld ten opzichte van Jesus en als echtgenoot ten opzichte van Maria. Hiervan getuigen de oude schrijvers, zoowel Kerkvaders als vervaardigers van apocriefe evangeliën e.a., en ook de voorstellingen van zijn persoon, opklimmend tot de 3e eeuw. Zijn liturgische vereering (wegens haar voorrang soms → protodulia genoemd) ving echter eerst later aan, toen de tijd gekomen was voor de meerdere aandacht voor het verborgen leven van Jesus. Toch klimt zij in het Oosten, bij de Kopten, op tot de 7e en wellicht de 4e eeuw: feest op 20 Juli; elders plaatste men dit op 26 Dec., op Zondag voor Kerstmis (feest van Christus’ voorouders), op Zondag na Kerstmis (feest van Maria en Joseph). In het Westen verschijnt het in de 9e eeuw. op 19 Maart. Vooral Carmelieten, Franciscanen en Dominicanen bevorderen de vereering (S. Brigitta, S. Vincentius Ferrier, S. Bernardinus van Siena). Sixtus IV plaatste het feest in het Rom. Brevier (1479), Pius V (✝ 1572) breidde het uit tot de geheele Kerk, Gregorius XV (1621) maakte het verplicht, enz. Inmiddels hadden de Carmelieten J. tot patroon gekozen (1621) en vierden zijn patroonsfeest sinds 1689 op den 3en Zondag na Paschen. Dit feest gaf Pius IX (1847) aan de geheele Kerk, Pius X verplaatste het op Woensdag na den 2en Zondag na Paschen, en in 1914 kreeg het een octaaf, in 1919 een eigen prefatie. Ook had Pius IX in 1870 de geheele Kerk onder de hoede van J. geplaatst, terwijl reeds Benedictus XIII zijn naam had opgenomen in de Allerheiligenlitanie. De godsvrucht vnl. der Habsburgers tot J. schonk hem tot patroon aan Bohemen (1655), voorts aan Beieren (1663) en Oostenrijk (1675). Philips IV van Spanje en zijn vrouw Maria-Anna van Oostenrijk verkregen van Innocentius XI (1679) het patroonschap van Sint Joseph voor al hun staten; zoo werd hij de patroon der Zuidel. Nederlanden. Deze opdracht werd in 1830, bij de onafhankelijkheid van België, hernieuwd.
Lit.: Mariani, De cultu S.J. (Parijs 1908); Sauvé, Le culte de S.J. (Parijs 1910); Seitz, Die Verehrung d. hl. J. (Freiburg 1908).
Louwerse. Geschiedenis van Joseph den timmerman, apocrief geschrift, dat het leven en vooral den dood van S. Joseph beschrijft en dat bijzondere aandacht besteedt aan de gebeurtenissen, die zijn ziel meemaakt na den dood, terwijl het lichaam onbedorven blijft en wacht op het zgn. Duizendjarig Rijk van Christus. Het geschrift is bewaard in het Arabisch en Koptisch, waarschijnlijk bewerkingen naar een Grieksch origineel. Op grond van het naïeve chiliasme en andere gegevens meent men, dat het zeer oud is, maar zekerheid daarover heeft men niet, wel echter over de plaats van afkomst, nl. Egypte.
Lit.: C. Tischendorf, Evangelia Apocrypha (Leipzig 1853, 115-133); R. Hofmann, Das Leben Jesu nach den Apocryphen (Leipzig 1851, 263-288); Dict. de la Bible, Suppl. 1 (484).
Greitemann. Congregaties van den H. Joseph. Verschillende congregaties, zoowel van priesters als van broeders en zusters, dragen den naam van den H. Joseph:
1° St. ➝ Josephscongregatie van Mill Hill.
2° ➝ Franciscanessen Missionarissen van den H. Joseph van Mill Hill (dl. XI, kol. 46).
3° Kleine zusters van den H. Joseph, te Heerlen (➝ Franciscanessen, dl. XI, kol. 46).
4° St. ➝ Josephscongregatie te Amersfoort.
6° ➝ Dochters van den H. Joseph.
6° Zusters van het ➝ Gezelschap van Jezus, Maria en Joseph.
7° ➝ Dochters van Maria en Joseph.
8° ➝ Zusters van Maria en Joseph.
9° ➝ Broeders van den H. Joseph.
10° Zonen van den H. Joseph (➝ Josefieten).