1° Godefridus, Ned. Jezuïet, letterkundige. * 29 Aug. 1848 te Eindhoven, † 5 April 1926 te Nijmegen.
Leeraar Aloysiuscollege te Sittard. Kleinere gedichten in Thijm-almanak en Kath.
Illustratie. In 1888 een metrische bewerking der profetieën van Isaias.
Verzorgde sinds 1883 de letterk. rubriek in de „Studiën”. Van 1890 tot 1908 in Indië werkzaam, waar hij het eerste Katholiek weekblad, genaamd De Express, tot stand bracht, die later overging in de Javapost.
Zijn door Toorop geteekend portret in het Canisiuscollege te Nijmegen.Lit.: Levensber. Mij. der Ned. Letterk. te Leiden (1926); Studiën (CVI 1926). v. Hoeck.
2° Willem Jozef Andreas, Nederl. literatuur-historicus; * 6 Juli 1817 te Den Haag, † 19 Oct. 1885 te Wiesbaden. Aanvankelijk bestemd voor een militaire loopbaan, wendde hij zich aan de Leidsche universiteit spoedig tot de letteren. In 1847 werd hij hoogleeraar te Deventer, 1854 te Groningen, 1877 te Leiden, waar hij in 1883 ontslag nam. Ook was hij eenigen tijd lid van de Tweede Kamer. Zijn hoofdwerk is een zesdeelige geschiedenis der Ned. Letterkunde (41888), die vol rake en scherpe opmerkingen staat, doch ook tallooze conclusies bevat, voortgekomen uit een aesthetisch, en soms ook godsdienstig, vooroordeel. Ook is er veel van zijn werk achterhaald door de latere bronnenstudie. J. is de eerste geweest, die „de gedenkteekenen der Middeleeuwen toonde, als wonderen eener nieuwe onbekende wereld, wier bestaan zelfs niet door ons werd vermoed, aan onze verbaasde oogen”, aldus Eelco Verwijs in Wapene Martijn (1857). Het theologisch tekort in J.’s kennis was ten slotte oorzaak van zijn grove, zelfs lompe fouten in zijn geschiedschrijving van de middeleeuwsche letteren en zijn meeningen behoefden de later ondernomen Katholieke onderzoekingen als correcties. Toch blijft het zijn verdienste, de oude, anti-paapsche literatuurbeschouwing vernietigd te hebben, o.a. met zijn fel opstel in De Gids (1846).
Lit.: Moltzer, Jaarb. d. Kon. Ak. v. Wetensch. (1886); Ger. Brom, Romantiek en Katholicisme (II 1926). Piet Visser.