(folkl.), het belangrijkste feest der Germanen, viel in de tweede helft van December en in de eerste van Januari. Wordt genoemd: het tijdperk der Twaalf Nachten.
Beteekent waarschijnlijk: het tooverrijke, het vroolijke, en kenmerkte zich dan ook door uitgelatenheid bij offergaven aan de zielen der afgestorvenen en aan Wodan, Holda en andere aarden windgodheden; daarin vielen de twee groote slachttijden, die misschien wel de hoofdaanleiding tot de viering gegeven hebben. Lotsvoorspelling, droomverklaring, tooverij waren dan aan de orde.
De geesten joegen met den storm door de lucht. De periode droeg een vruchtbaarheidskarakter, waarop nog verschillende volksgebruiken tusschen Kerstmis en Driekoningen wijzen.
Plaatselijk kon het feest ook vroeger of later vallen; de tijd van omstreeks begin November tot midden Januari vormt een bijna aaneengesloten feesttijdperk, waarin later verscheiden kerkelijke feesten geplaatst zijn.Lit.: Jos. Schrijnen, Ned. Volkskunde (2I 1930). Knippenberg.