Heilige, Kerkvader, Kerkleeraar; * eind 7e eeuw, † vóór 754. J. van Damaskus is de laatste Grieksche Kerkvader.
Daar het theologisch leven, de ontwikkeling der geloofsleer, na het 6e algemeen concilie verstard is, bleef hij de groote leeraar der Gr. Kerk tot op heden.
Hij was echter volkomen orthodox en wordt in het Westen niet minder gewaardeerd. In 1890 heeft paus Leo XIII hem tot Kerkleeraar verklaard.
Hij heeft zijn groote en blijvende beteekenis als polemist in den ➝ Beeldenstrijd, als verzamelaar van de theol. schatten van het voorgeslacht, vooral echter als systematisch theoloog, waarom hij beschouwd wordt als voorlooper van de Scholastiek.J., uit Christelijke familie van Damaskus geboren, bekleedde eenigen tijd een staatsambt onder den kalief. In 732 trok hij zich met zijn stiefbroer Cosmas, die later bisschop werd, terug in het klooster van S. Sabas bij Jerusalem, werd kort daarna priester gewijd, maar bleef verder in het klooster wonen, waar hij zich geheel aan studie wijdde. Daar schreef hij polemieken tegen de ➝ Iconoclasten, Manichaeën, Nestorianen en Monophysieten. Zijn hoofdwerk is de „Bron der kennis”. Dit begint met een philosophische inleiding (ontologie van Aristoteles); dan volgt een ketterkataloog, in hoofdzaak nageschreven van ➝ Epiphanius; het derde en voornaamste deel handelt over God, over de schepping, engelen, duivelen en menschen, over de Menschwording, over Doopsel, Eucharistie, heiligenverering, de vier uitersten, den canon der H. Schrift. Dit deel werd in 1148 voor het eerst en daarna nog meermalen in het Latijn vertaald en stond in het Westen in hoog aanzien. Het was de eerste systematische dogmatiek en in zoover was J. oorspronkelijk, maar overigens steunt hij zeer sterk op de vroegere Vaders, vooral Gregorius van Nazianze, Basilius, Pseudo-Dionysius den Areopagiet, Leontius van Byzantium. Naast kleinere dogmatische en ascetische werken schreef hij de zeer omvangrijke „Heilige Parallellen”. Boek I handelt over God, II over den mensch, III over deugden en ondeugden. Hiernaar ontving het werk zijn naam, want telkens worden een deugd en een ondeugd tegenover elkaar gesteld. Een commentaar op de brieven van Paulus geeft in hoofdzaak homilieën van Chrysostomus weer. Van de 13 homilieën, die hij zelf schreef, zijn de drie over de Tenhemelopneming van Maria bijzonder belangrijk. De roman van ➝ Barlaam en Joasaph werd hem ten onrechte toegeschreven. J. is ook een der meest gevierde dichters der Gr. Kerk. Het beste zijn wel zijn canones, gezangen van negen strophen, op Kerstmis, Epiphanie, Pinksteren enz. Elk lied is weer anders gebouwd en heeft zijn eigen melodie; J. trachtte de oude metriek met het jongere rhythme te verbinden (➝ Byzantijnsche muziek; Oktoèchos).
Uitg.: Migne, Patrol. Graeca (XCIV-XCVI).
Lit.: Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (V 1932); Ermoni, S. Jean Damascène (1904); Dict. Théol. Cath. (VIII 1925)
Franses. Voorst. in de kunst als Kerkleeraar, zijn werken schrijvend. De rechterhand wordt hem afgehouwen. Geknield voor de H. Maagd met lelietak en banderol, waarop geschreven, dat hem de hand afgehouwen werd. Op den grond een boek en bloemen. Als vertegenwoordiger van de theologia mystica werd J. in de Cappella degli Spagnoli (S. Maria Novella te Florence) geschilderd door Andrea da Firenze.
Lit.: A. Michel, Hist. de l'Art (2II, 894); J. Kreuser, Bilderbuch (1863). Heijer.