Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jezuïetenmoraal

betekenis & definitie

Een slagwoord, dat vooral sinds het Jansenisme schering en inslag is in de antiJezuïetische literatuur. Het duidt op de moraal, waartoe de Jezuïeten en hun volgelingen (waartoe dan later vooral ook St.

Alphonsus de Liguori gerekend wordt) zich bekennen in leer en leven, en die dan verdacht wordt gemaakt of openlijk gebrandmerkt als een ontaarding van de zuivere Christelijke zedenleer. Al naar gelang het standpunt der bestrijders wordt dan ofwel de J. tegen de algemeene moraalleer der Kath.

Kerk onderscheiden, ofwel wordt zij als de voornaamste repraesentante van de Kath. moraal der laatste eeuwen voorgesteld om zoo in de Jezuïeten de Kath. Kerk zelf te treffen.In verband met hun krachtdadig en uiterst vruchtbaar ingrijpen tot vernieuwing der zeden van het Christenvolk hebben de Jezuïeten van het begin af grooten nadruk gelegd op de casuïstische beoefening der moraal, ofschoon zij de scholastisch-speculatieve allerminst verwaarloosden en op ascetisch gebied zelfs altijd ongemeen vruchtbaar zijn geweest. Op deze casuïstische moraal zijn vooral de verdachtmakingen en aanvallen gericht. Ongemeen fel waren de aanvallen der ➝ Jansenisten. De Jezuïeten zouden door hun laxe moraal den ouden Christelijken geest van gestrengheid en innerlijkheid hebben ondermijnd. De meest geruchtmakende aanvallen waren die van Arnauld (Théologie morale des Jésuites, samen met De Pontchateau: La morale pratique des Jésuites), Pascal (Lettres à un provincial) en de in opdracht van het Parijsche parlement uitgegeven samenvatting van zgn. Jezuïetische grondstellingen (Extraits des assertions dangereuses et pernicieuses etc.). Het feit, dat inderdaad eenig bezwarend materiaal aanwezig was (incidenteele uitwassen van extreem probabilisme bij sommige Jezuïeten-moralisten, door Rome veroordeeld), dat de Jezuïeten veelal in de zielzorg de hachelijkste posities innamen midden in het volle leven, en dat het meerendeel der Jezuïeten in moraal en pastoraal een richting volgden, die ook onder Katholieken, wier orthodoxie niet in verdenking mag komen, niet alleen aanhangers vond, maar in sommige punten ook energieke bestrijders, maakt dezen strijd uiterst verwikkeld. Maar in de strijdmethodes der Jansenisten is al te veel, dat klaarblijkelijk ontspruit aan hartstocht en verbittering tegen een Orde, die de voornaamste bestrijders leverde van hun onchristelijke, hooghartige en wereldvreemde gestrengheid. Men kantte zich vooral tegen de casuïstiek en het probabilisme in het algemeen, de leer over de verhouding van doel en middelen, over de restrictio mentalis, over de onoverwinnelijke onwetendheid in zake de verplichtingen der natuurwet, over het onvolmaakt berouw enz. Het materiaal werd vooral ontleend aan de Jezuïetische moralisten Escobar, Castro Palao, Th. Sanchez en Laymann. De latere aanvallen op de J. staan vooral op naam van Harnack, D. W. Herrmann, den ex-Jezuïet P. v. Hoensbroech, Döllinger-Reusch, A. Keller, Joh. Nippold, Récalde (pseudoniem) en anderen.

De strijd tegen de J. is met allerhande wapenen gevoerd; naast een zeer beperkt materiaal van reëele grieven, aan sommige Jezuïeten-moralisten ontleend, is er al te veel aan overdrijving, veralgemeening, ongemotiveerde insinuaties, onbewezen en onbewijsbare beweringen, en helaas ook de nog bedenkelijker methodes van tekstverdraaiïng en -vervalsching. Naast dit alles speelt hier onkunde en misverstand omtrent den zin van het probabilisme en omtrent de werkwijze en strekking der casuïstiek een zeer groote rol.

De moraal der Jezuïeten valt geheel binnen het kader der algemeene Kath. moraal en in mogelijke geschilpunten onder Katholieken deelen zij hun posities met anderen; van een eigen J. kan geen sprake zijn. En onder de Kath. moralisten der laatste eeuwen nemen dan de Jezuïeten een zeer voorname plaats in, vooral in zake de uitgesproken practisch georiënteerde behandeling der zedenleer. St. Alphonsus, die in zijn theologische opleiding geen leerling der Jezuïeten was en in den moraalstrijd dier dagen een zelfstandige positie innam, noemt ze „de meesters in de moraal”, en hij voegt er aan toe, dat hij zich veelal aan de meeningen der paters Jezuïeten houdt, daar dezen noch te lax noch te streng zijn (Corr. spez. n. 10). Voor weerlegging van afzonderlijke punten, zie ➝ Casuïstiek Laxisme; Probabilisme; Restrictio mentalis; Werkheiligheid.

Lit.: Mausbach, Die kath. Moral und ihre Gegner (Keulen 1911); Duhr, Jesuitenfabeln (1904); Pilatus, Jesuitismus (1905); Dollinger-Reusch, Gesch. der Moralstreitigkeiten (Nördlingen 1889); Ludwig Koch, Jesuiten-lexicon (s.v. Jesuitenmoral; 1934). Buijs.

< >