Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jezuïet

betekenis & definitie

Gewoon gebruikelijke naam voor de leden van de Sociëteit van Jesus; afgekort S.J. In den mond van haar tegenstanders als schimpnaam gebruikt met de beteekenis van huichelaar, intrigant.

De naam is nooit officieel door de Orde aangenomen. Wordt het eerst gevonden bij Ludolf van Saksen ca. 1326, lang vóór de Jezuïetenorde bestond: ,,In coelesti gloria dicemur Jesuitae, id est a Salvatore salvati”.

Begin 16e eeuw als schimpnaam in het „Confessionale” van Rosemondt: „Qui dicunt me esse pharizaeum, jesuitam”. Canisius wijst den naam nog als lasterlijk af in een brief van 1545: „Facimus ita, tametsi non sine quorumdam invidia quae nobis etiam Jesuitae nomen dedit”.

In kerkelijke kringen kreeg de naam burgerrecht tijdens het concilie van Trente, waar Laynez „generalis Jesuitarum” wordt genoemd. Zie verder ➝ Jezuïetenorde.Lit.: Studiën (jg. 79 1913); Koch, Jes. Lexikon (1935).

< >