De tweede van de groote profeten, werd omtrent 650 v. Chr. te Anathoth bij Jerusalem geboren uit een priestergeslacht.
In het 13e jaar van koning Josias (626 v. Chr.) werd hij door God tot profeet geroepen.
Onder diens opvolger Joakim (608-598) doorleefde J. een zwaren tijd. Wegens een strenge rede, die hij in den tempel hield, werd hij door de priesters en valsche profeten aangeklaagd en ontging alleen door de tusschenkomst van de vorsten van Juda den dood.
In het 4e jaar van Joakim (604) liet hij door Baruch zijn profetieën opschrijven en in het volgende jaar aan het volk voorlezen. Joakim eischte de boekrol op, verbrandde ze en wilde J. dooden; deze vluchtte en dicteerde Baruch opnieuw zijn profetieën.
Aan Jechonias (Joachin) voorspelde J. zijn wegvoering naar Babylon, welke reeds 3½ maand later werkelijk plaats had. Onder Sedecias (597-587) trachtte de profeet den opstand tegen Neboekadnezar, koning van Babylon, te voorkomen, maar Sedecias luisterde niet en sloot een verbond met Egypte.
Toen de Babyloniërs Jerusalem belegerden, werd J. in de gevangenis geworpen, maar na de inname (587) door de veroveraars in vrijheid gesteld. Door Joodsche vluchtelingen werd hij met geweld weggevoerd naar Egypte, waar hij volgens een Joodsche overlevering door zijn volksgenooten gesteenigd werd.
Ondanks zijn zacht en gevoelig karakter was J. een voorbeeld van heldhaftige plichtsvervulling en grooten lijdensmoed.Lit.: J. Keulers, Jeremias (in de serie Bijbelsche Monographieën, 1933).
Keulers. Jeremias wordt in de iconographie meestal in verband met de boodschap des Engels aan Maria uitgebeeld (Chartres, 13e eeuw); als decoratieve figuur komt J. reeds voor in ➝ Cosmas Indicopleustes; als nabeelding van een Antieken orator in een Syrisch handschrift (Bibl. Nat. te Parijs): baardloos, met korte, zwarte haren, gekleed in een blanke tuniek met paarse banden en in toga. Bekend zijn vooral het beeld van J. te Champmol en van Donatello (Campanile te Florence), alsook het fresco van Michelangelo in de Sixtijnsche kapel. Zie pl. (vgl. index kol. 831/832).
Lit.: Dict. d’archéol. chrét. (VII); A. Michel, Bist de l’art (register 217).
p. Gerlachus. Boek Jeremias, profetisch boek van het Oude Testament. Een derde gedeelte is verhalend. Het overige geeft voorspellingen, in groepen bijeengevoegd. Deze zijn niet chronologisch geordend. Op de eerste plaats komen voorspellingen tegen Juda onder de koningen Josias, Jojachim en Sedecias (1-45). Vervolgens worden voorspellingen beschreven tegen verschillende volkeren (46-51). Het laatste gedeelte beschrijft de verovering van stad en tempel (52). Volgens de traditie is de schrijver J. Deze meening steunt op zekere gegevens van het boek. J. liet zijn profetieën door ➝ Baruch schrijven en voorlezen. Later gaf hij zelf een nieuwe uitgave, vermeerderd met nieuwe voorspellingen. Zóó is het boek langzaam uitgegroeid. Ook de critici nemen de authenticiteit aan. Sommige gedeelten plaatsen ze in lateren tijd. Er bestaat een zeer groot verschil tusschen den Hebreeuwschen tekst (en ulgaat), en de Grieksche vertaling der Septuagint. Over de verklaring van dit feit is men het niet eens. Na Isaias is J. de voornaamste profeet. Van groot belang is het Messiaansch karakter van sommige gedeelten.
C. Smits. Brief van Jeremias, Oud-Testamentisch boek, dat ontbreekt in den canon der Joden. In den Vulgaat is hij verbonden met het boek ➝ Baruch. Kath. schrijvers nemen aan, dat hij geschreven is door Jeremias.
Klaagliederen van Jeremias (Hebr.: Ekah of Kinot; Gr.: Threnoi; Lat.: Lamentationes), geïnspireerd boek van het Oude Testament. Het omvat vijf gedichten, waarin de verwoesting van Jerusalem beweend wordt. De eerste vier zijn alphabetisch. Volgens de traditie is de schrijver J. Ze zijn geschreven onmiddellijk na de verwoesting van Jerusalem.
C. Smits. Paralipomena van Jeremias ➝ Baruch (onder: De rest der Woorden van B.).