Ned. letterkundige. *15 Sept. 1898 te Leeuwarden, ✝5 Oct. 1936 te Hilversum. Was de rijkst begaafde dichter van de na-oorlogsche generatie in Noord-Nederland.
Na voldane studie in de medicijnen werd hij scheepsdokter en zwierf over alle zeeën, hetgeen zijn eenzelvig levensgevoel ontwikkelde tot diep bewusten afkeer van de huidige Westersche cultuur. Zijn poëzie, vol verlangen naar de diepe zuivere stilte, is een verzet tegen het burgerlijk-cultureel leven; zijn taal, grillig, monotoon, maar toch rijk van beweging en rhythme, bereikte een groote soepelheid.
Zijn prozawerken stemmen naar den inhoud met zijn poëzie overeen, die, beïnvloed door Carbière, Rimbaud en Ruben Dario, aan de kunst der poètes maudits verwant is. S. is bij uitstek de dichter van de zee.
Verre van areligieus, wijst hij alle orthodoxie af.Voorn. werken. Poëzie: Archipel (1922); Clair Obscur (1926 ); Oost Azië (1927); Eldorado (1928); Serenade (1930); Saturnus (1930); Fleur du Haricage (1928); Yoeng poe tsjoeng (1930); Soleares (1934); Een eerlijk zeemansgraf (1936). Proza: Het lente-eiland 1930); Schuim en Asch (1930); Het verboden Rijk 1932); Het Leven op aarde (1934); De Opstand (1937, posthuum). Drama: Jan Pieterszoon Coen (1930).
Lit.: In memoriam J.J. Slauerhoff, speciale aflevering van Groot Nederland (1936). Asselbergs.