Ned. staatsman. * 23 Oct. 1797 te Etten, † 21 Jan. 1871 te Den Haag. In 1840 minister van Financiën.
Onder zijn ministerie werd het amortisatie-syndicaat opgeheven en de overgang van de uitgestelde tot werkelijke schuld vervroegd. Na de verwerping van zijn conversie-voorstellen, trad R. in 1843 af; in 1845 volgde zijn benoeming tot gouverneur-generaal van Ned.-Indië.
Als zoodanig kreeg hij oneenigheid met den apost. vicaris J. ➝ Grooff (zie aldaar). R. wist door krachtige maatregelen het muntwezen te herstellen; ook hield hij zich meer dan andere gouv.-gen. met de Buitengewesten bezig en achtte bezetting van deze gebieden noodzakelijk, maar de op het behoud van het Batig Slot gerichte moederlandsche politiek maakte hem dit onmogelijk.
Alleen het optreden van James Brooke in Serawak dwong de Ned. regeering althans op Borneo in R.’s richting. Vele onlusten in de buitengewesten dwongen tot ingrijpen: Chineezenopstand op Borneo in 1849, expedities naar Bali in 1846, 1848 en 1849, onlusten op de Soeloe-eil., in Palembang en op Bangka.
Na zijn aftreden als gouv.-generaal in 1851 was R. nog lid der Tweede Kamer (1852-’57) en kabinetsformateur in 1858, waarbij hij zelf de portefeuille van Koloniën nam. Als zoodanig ging hij ook over in het nieuwe kabinet van Hall Heemstra tot 1860.
Daarna was hij nog lid van de Tweede Kamer 1864-’69. Olthof.