Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jan Baptista Wellekens

betekenis & definitie

Ned. letterkundige. * 13 Febr. 1658 te Aalst, † 14 Mei 1726 te Amsterdam. Voelde zich aangetrokken tot de schilderkunst, ging bij Anthonie de Grebber in de leer en reisde op 18-jarigen leeftijd naar Italië voor verdere ontwikkeling.

Hij verbleef er elf jaar, doch in 1687 overviel hem te Venetië een beroerte, die hem aan de linkerzijde verlamde en zijn oogen zoozeer verzwakte, dat hij niet meer schilderen kon. Hij legde zich toen op de dichtkunst toe en bereikte een zekere zelfstandigheid, vooral in den herders- en visscherszang, waarin hij uitmuntte.

De vele kwalen, waaraan hij leed, versomberden zijn gemoed. Hij leefde teruggetrokken in afzijdige vroomheid, die door het Jansenisme sterk beïnvloed werd.

Zijn poëzie is bevallig en vol artificieele teederheid, trots de betrekkelijke gladheid van de reeds volop 18-eeuwsche verzen. Voorn. werken: Dichtlievende uitspanningen (1711); Vertaling van den „Aminta” van Tasso met een verhandeling over het herdersdicht (1715); Verscheide gedichten, bezorgd door zijn dochter Magdalena Barbara (1729); Bruiloftsdichten (1729); Zedelijke en ernstige gedichten (1737).Lit.: Levensbericht door Pieter Vlaming in Zedelijke en ernstige gedichten (1737); A. van Duinkerken, Dichters der Contra-Reformatie (1932); M. M. Prinsen, De Idylle in de 18e eeuw (1934).

Asselbergs.

< >