1° Aanhangers van den in 1688 uit Engeland verdreven Stuart-koning Jacob II en van zijn nakomelingen Jacob Eduard en Karel Eduard,
in het bijzonder in Schotland, het stamland der Stuarts. De nederlaag bij Culloden (1746) maakte een einde aan het bestaan hunner partij.
Lit.: Jesse, Memoirs of the pretenders and their adherents (2 dln. 1856); Paton, Papers about the rebellions of 1715 and 1745 (1893).
v. Gorkom.
2° Jacobieten noemen zich, naar → Jacob Baradai, de Monophysieten van Syrië, Mesopotamië en het verdere Oosten, in tegenstelling tot de Monophysieten van Egypte en Abessinië (Kopten) en van Armenië. Ten onrechte worden soms alle Monophysieten aldus genoemd. Jacob Baradai had Sergius van Tella tot patriarch van Antiochië verheven. Deze is in ononderbroken rij tot op heden opgevolgd. In de 12e e. had de patriarch 20 metropolieten en 100 bisschoppen onder zich. Herhaaldelijk was er strijd en splitsing en in de 14e e. waren er zelfs 5 patriarchen tegelijk. Toch hebben de J. zich gehandhaafd (een deel is geünieerd) en tegenwoordig telt men er nog een 80.000, waarbij nog 225.000 Thomas-Christenen van de Malabaren-kust moeten geteld worden, die in de 17e eeuw zich bij de Syro-Jacobietische kerk hebben aangesloten. Onder deze laatsten neemt het bekeeringswerk sterk toe. Zie ook →Jacobietische liturgie. Franses.
Lit.: Lex. Theol. Kirche (V 1933, 266 vlg.); Janin, Les églises séparées (1930); Franses, in Studiedagen voor het jaar 1934, van het Apostolaat der Hereeniging (1935).