Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Izegem

betekenis & definitie

Stad in de prov. West-Vlaanderen, aan het kanaal van Roeselare naar de Leie en de Mandei.

Opp. 1 428 ha; bijna 16 000 inw. (grootendeels Kath.). Zandstreek.

I. is een zeer belangrijk nijverheidscentrum; meer dan 100 fabrieken: schoennijverheid, borstelnijverheid, weverijen, spinnerijen, olieslagerijen, cichoreifabr., construetie-werkhuizen, enz. Kasteel „het Blauw-Huis”.

Reeds in de 7e e. predikte St. Hilonius (Tillo de Saks) te I.

Oudtijds bloeide er de weefnijverheid. De hallen brandden tot tweemaal af.

Nieuwe neo-Gotische kerk van 1855 met beiaard.Hennus Geschiedenis. I. maakte oorspr. deel uit van den Pagus Flandreusis. Het werd een graafschap in de kasteelnij-burggraafschap van Ieperen. In 1648 werd het graafschap een „prinsdom”. De stad kende haar grootsten bloei in de 13e eeuw, dank zij de lakennijverheid. Haar verval dagteekent van de 15e eeuw. In de 17e en 18e eeuw werd I. herhaaldelijk door de oorlogen geteisterd.

Lit.: Gesch. v. I. (Roeselare 1852). Prims.

< >