Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Institutio canonica

betekenis & definitie

(Kerk. recht). In wijderen zin is i. c. iedere rechtsgeldige verleening van een kerkelijk ambt door de daartoe bevoegde kerkelijke overheid aan een geestelijke, die aan de door het kerkelijk recht gestelde eischen voldoet.

In dezen zin is i. c. gelijkluidend met provisio canonica (zie bijv. C.I.C. can. 332 § 1 en § 2).

Meestal is de overheid vrij in de keuze van den aan te stellen geestelijke; de benoeming geschiedt dan door de vrije vergeving (collatio libera).In strikten zin wordt onder i. c. verstaan de eigenlijke verleening van het kerkelijk ambt door de bevoegde kerkelijke overheid aan een geestelijke, die door een ander daartoe rechtens is aangewezen (can. 148 § 1). Een dgl. recht van voordracht heeft de patronaatsheer, als de parochie of het beneficie, waarover hij het → patronaatsrecht bezit, vacant is (can. 1455, 1°) en de kloosteroverste t.o.v. parochies, die aan religieuzen zijn toevertrouwd (can. 456) en, krachtens bijz. privilege, soms de vorst of landsregeering. Het oordeel, of de voorgedragene de vereischte kwaliteiten bezit, berust altijd bij de kerkelijke overheid, die dan binnen twee maanden na de voordracht de i. c. schriftelijk moet verleenen (can. 1464, 1467 en 159). W. Mulder

< >