1° Recht.
A) Burg. recht. I. is het recht, krachtens hetwelk men niet onderworpen is aan de werking van bepaalde wetten. De voornaamste i. in de moderne staten zijn:
a) de onschendbaarheid van den koning;
b) de i. van de leden van het kon. huis;
c) die der gezanten van vreemde mogendheden;
d) de onschendbaarheid der volksvertegenwoordigers in de vertegenwoordigende colleges
e) de vrijdom van den dienstplicht der geestelijken.
Nederland.
Ad a. De onschendbaarheid van den koning heeft, voor zoover niet betreft de politieke ➝ onschendbaarheid, hoofdzakelijk betrekking op het strafrecht. Een strafrechtelijke vervolging van den koning is uitgesloten. Ook kan hij niet als getuige of deskundige in een strafproces worden opgeroepen. Wel is daarentegen de koning onderworpen aan de burgerlijke rechtspraak. De koning heeft verder vrijdom van alle personeele lasten.
Ad b. De leden van het kon. huis zijn vrijgesteld van den zgn. ➝ stemplicht. Zij kunnen zonder machtiging van den koning niet als getuigen worden gehoord in een strafproces. De koningin-weduwe en de troonopvolger(ster) zijn evenals de koning vrij van alle personeele lasten.
Ad c. De i. der gezanten van vreemde mogendheden, waarin het officieele personeel van het gezantschap deelt, omvatten in de eerste plaats de vrijstelling van de onderworpenheid aan de burgerlijke en strafrechtspraak. Gerechtelijke dwangmiddelen kunnen tegen den gezant niet worden aangewend (ook derdenarrest onder den gezant is niet geoorloofd). Hij is voorts als getuige in burgerlijke of strafprocessen te verschijnen. Wel kan de gezant zich vrijwillig aan de rechtspraak van den vreemden staat onderwerpen. Vervolgens geniet de gezant vrijdom van alle directe belastingen, met uitzondering van de grondbelasting. Het gezantschapsgebouw is onschendbaar, d.w.z. het kan niet tegen den wil van den gezant worden betreden. Beslag, huiszoeking of papieronderzoek is onrechtmatig; ook het uitbrengen van exploiten aan het gezantschapsgebouw wordt niet geoorloofd geacht. De diplomatieke i. berusten grootendeels op het internationale gewoonterecht.
Ad d. In de meeste democratieën zijn de volksvertegenwoordigers onschendbaar in de vervulling van hun taak in het parlement en andere vertegenwoordigende colleges. In Ned. zijn de leden der Staten-Generaal en der gemeenteraden niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in die colleges hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd; verband tusschen het gezegde en het onderwerp der beraadslagingen wordt voor de werking der onschendbaarheid niet geëischt. De leden der Prov. Staten genieten een soortgelijke onschendbaarheid.
Ad e. ➝ Dienstplicht.
Struycken.
B) Kerk. recht. Kerkelijke immuniteit is de vrijstelling der kerkelijke personen (i. personalis), zaken (i. realis), plaatsen (i. localis) van door het wereldlijk gezag opgelegde lasten en dienstverrichtingen. Het voorrecht van i. berust op het goddelijk recht als grondslag: de Kerk en de kerkelijke personen behooren vrij te zijn van die persoonlijke en zakelijke lasten, welke een beletsel vormen voor de goede uitoefening van hun taak; vandaar heeft paus Pius IX de stelling veroordeeld: „De i. van de Kerk en de kerkelijke personen heeft haar oorsprong in het wereldlijk recht” (cf. Syllabus, 30; zie ook 32). Hiermede wordt intusschen niet gezegd, dat sommige bepaalde kerkelijke i. niet aan de welwillendheid van de wereldlijke overheid te danken zouden zijn; doch enkel, dat de i. haar rechtsgrond niet uitsluitend in bepalingen van het wereldlijke recht vindt.
Geschiedenis. Reeds het Rom. recht verleende aan de Christelijke geestelijkheid (gelijk vroeger aan de heidensche priesters) vrijstelling van het waarnemen van staats- en gemeente-ambten en alle openbare functies, van krijgsdienst, inkwartiering en ten deele ook van belastingen; dit laatste eveneens voor kerkelijke goederen. In de Germaansche rijken bleven deze i. grootendeels bestaan, al hebben zij ook meerdere malen geleid tot conflicten tusschen Kerk en Staat, welke hun hoogtepunt bereikt hebben in den strijd tusschen Bonifatius VIII en Philips IV van Frankrijk (1296). Op de concilies van Lateranen (1179 en 1215) werd de belastingvrijheid van kerkelijke goederen en geestelijkheid uitdrukkelijk geëischt (zie verder ➝ Belastingvrijheid der geestelijken).
Het tegenwoordige kerkelijk recht handhaaft in beginsel de oude leer. Echter wordt in den C.I.C. de immunitas realis, de vrijdom van belastingen, niet meer vermeld. Wél de immunitas localis, vnl. in can. 1160 (gewijde plaatsen zijn onttrokken aan de wereldlijke rechtsmacht) en can. 1179 (➝ Asylrecht); en vooral de i. personalis, welke de C.I.C. tot de voorrechten van den geestelijken stand rekent, can. 121 (alle geestelijken zijn vrij van militairen dienst, van dienstverrichtingen en openbare wereldlijke ambten, welke met den geestelijken stand niet te vereenigen zijn); verder can. 139, § 2 en § 3. De moderne staten erkennen van de kerkelijke i. nagenoeg enkel de i. personalis (en dan ook nog maar ten deele), vnl. in zoover in vsch. landen geestelijken vrij zijn van militairen dienst.
Tegenover immuniteit staat communiteit (het vallen onder den gewonen regel) of ook al emuniteit (de afwezigheid van vrijstelling van openbare lasten).
Lit.: R. Poncet, Les privilèges des clercs au moyenâge (1901); E. Maek, Die kirchl. Steuerfreiheit in Deutschland (1910); G. Le Bras, L’immunité réelle (1920).
Schweigman.
2° In de geneesk. verstaat men onder i. den toestand, die ontstaat, wanneer iemand zooveel verweermiddelen tegen ziektekiemen bezit of verkregen heeft, dat deze ziektekiemen hem niet meer ziek kunnen maken. Tegen de meeste bacteriën bestaat een natuurlijke i. Verworven i. is specifiek, d.w.z. is slechts tegen een enkele soort ziektekiemen (dus tegen een bepaald soort infectieziekte) gericht. Men spreekt dus van i. ten opzichte van typhusbacillen, diphtheriebacillen, enz. Iemand, die i. bezit t.o.v. de eerste, kan zeer goed vatbaar zijn voor de tweede, enz. Vaak hebben menschen echter i. t.o.v. zeer veel verschillende ziektekiemen. Die i. is meestal een verworvene, daar zij is verkregen door die ziekten zelf door te maken (actieve i.). Niet alle ziekten laten durende i. na en er zijn vsch. infectieziekten, die men herhaaldelijk kan krijgen. In bepaalde gevallen (bijv. bij diphtherie) kan men iemand i. geven door hem in te spuiten met bloedserum van een dier, dat men met die bepaalde ziektekiemen heeft behandeld en dat daardoor in zijn serum verweermiddelen heeft opgehoopt (passieve i.).
I. kan, behalve verworven, ook aangeboren zijn, waarbij dus vanaf de geboorte zooveel verweermiddelen in het lichaam aanwezig zijn, dat men tegen door bepaalde ziektekiemen veroorzaakte ziekten onvatbaar is. Een deel der menschen is bijvoorbeeld immuun tegenover diphtherie, roodvonk en andere ziekten. I. kan in de vsch. leeftijdsperioden wisselen of ontbreken. Zoo zijn er vele infectieziekten, die maar zelden oude menschen aantasten, en andere, die juist bij oude menschen worden gezien.
Immuun noemt men dengene, die i heeft. De verweermiddelen, die de i. veroorzaken, noemt men immuunstoffen; deze zijn slechts ten deele bekend (antitoxinen, agglutininen, lysinen, enz.).
Wyers.