Getuige - (Recht)
1° de personen, die, uit hoofde van eenig wettelijk voorschrift, naast de partijen en den ambtenaar, te wiens overstaan zij verricht wordt, bij een rechtshandeling tegenwoordig moeten zijn. De aanwezigheid van g. wordt door de wet in het bijzonder vereischt bij het verlijden van authentieke akten, bijv. geboorte- en huwelijksakten en notarieele akten. Meestal wordt de aanwezigheid van twee g. vereischt.
In Ned. moeten deze getuigen meerderjarig zijn en ingezetenen van het koninkrijk (art. 20 en 991 B.W.); zij moeten hun naam kunnen teekenen en de taal der akte verstaan (Notariswet, art. 23).
In België is de aanwezigheid van getuigen bij notarieele akten (témoins instrumentaires) nog slechts bij uitzondering vereischt. De getuigen moeten Belg zijn, meerderjarig, bekwaam om te teekenen, en ze moeten, behalve bij testamenten, hun woonplaats hebben in het rechterlijk arrondissement, waar de akte verleden wordt. Zijn de partijen den notaris onbekend, dan moet hun identiteit in de akte worden bevestigd door twee hem bekende personen (témoins certificateurs). Wet van 25 Ventôse jaar XI, gewijzigd door de wet van 16 Dec. 1922; art. 975 en 980 Belg. B.W.).
2° De personen, die ter opheldering of ter vaststelling van zekere feiten door den rechter gehoord worden. G. worden in den regel onder ➝ eede gehoord. Onbeëedigde g.-verklaringen missen bewijskracht. Wie opgeroepen wordt om als g. voor den rechter te verschijnen, is verplicht aan deze oproeping gehoor te geven (zie art. 1946 Ned. B.W., 213 en 282 Ned. Sv.; art. 263-264 Belg. W. Pr.; art. 80, 92, 157, 198, 355 Belg. Sv.). Van het afleggen van verklaringen kan de g. zich nochtans verschoonen, in Ned. op grond van bloed- of aanverwantschap of van huwelijk met een der partijen, en, in beide landen, op grond van ambts- of beroepsgeheim (zie art. 1946 Ned. B.W., 217-220 Ned. Sv.; vgl. voor België, de lit. bij art. 458 Str.W.B.).
Sommige personen zijn tot getuigen onbekwaam in bepaalde processen: zulke zijn, in Ned., in burgerlijke zaken: de bloed- of aanverwanten in rechte linie en de echtgenoot van een der partijen; deze onbekwaamheid geldt niet in zaken betreffende burgerlijken staat, arbeidsovereenkomst en ontzetting of ontheffing van ouderlijke macht of voogdij. Dezelfde onbekwaamheid bestaat in België (art. 268 B. Rv.); bij uitzondering mogen, in echtscheidingsprocessen, de bedoelde personen worden gehoord, uitgezonderd nochtans de kinderen en verdere bloedverwanten in de nederdalende linie (art. 251 B.W.).
In Ned. mogen personen beneden 15 jaar (in burgerlijke zaken) en beneden 16 jaar (in strafzaken), evenmin als personen met gebrekkige geestvermogens, onder eede gehoord worden (art. 1949 Ned. B.W., 216 Ned. W.v.Sv.). In België geldt dezelfde regel, zoo in burg. zaken als in strafzaken, voor kinderen beneden 15 jaar (art. 285 Belg. Rv.; art. 79 Belg. Sv.).
Sommige getuigen kunnen door partijen worden gewraakt, en de rechtbank zal alsdan met hun verklaring geen rekening mogen houden, omdat hun getuigenis wegens een of andere reden niet betrouwbaar is (art. 283 Belg. W. v. B. Rv.; vgl. art. 156 en 322 Sv.). De g. is verplicht de hem gestelde vragen naar waarheid te beantwoorden. Het opzettelijk afleggen van een valsche g.-verklaring onder eede is, als ➝ meineed, strafbaar met zware straffen (art. 207 Ned.
W. v. Str.; art. 215 en 220 Belg. St. W.B.).
Stoop/V. Dievoet.