Het in rivieren, kanalen enz. gevormde → grondijs laat op een gegeven oogenblik van den bodem los en komt aan de oppervlakte drijven, alwaar het drijfijs vormt. Bij doorzetting van de vorst vriezen de ijsschollen aan elkaar en krijgen groote afmetingen, vooral wanneer er weinig stroom staat.
Wanneer de afvoercapaciteit van de rivier door vernauwing der rivier, uitstekende kunstwerken enz. verminderd wordt of de stroom, zooals op benedenloopen van rivieren door den binnenstroomenden vloedgolf, gestuit wordt of omkeert, schuift het ijs op elkaar en kan een ijsdam of ijsbank vormen. Deze ijsbanken belemmeren den afvoer van het water, waarvan het niveau stijgt; het gevaar voor dijken, bruggen e.d. is dan groot.
Breekt deze ijsdam dan weer bij dooi, versterking van den stroom enz., dan wordt de toestand nog veel gevaarlijker, het ijs brokkelt af, schuift op elkaar enz. (het zgn. kruien van het ijs) en de groote massa, op het verhoogde niveau, vloeit verwoestend verder. Dit geheele gebeuren wordt met den naam van ijsgang aangeduid.
Ook op onze rivieren heeft deze ij. herhaaldelijk groote overstroomingen en verwoestingen aangericht. Ter voorkoming van groote onheilen wordt veelal gepoogd de ijsbanken met ontploffingsmiddelen tijdig te doen springen, voor zij gevaarlijk kunnen worden. Wissmann.