ontstaan door het afbrokkelen (het zgn. afkalven) van de in zee uitstekende einden der gletsjers in de poolstreken, kleinere ij. ook wel door het op elkaar schuiven van groote stukken pakijs. Zij zijn wit van kleur, op versche breuken groen en blauwachtig.
Zij steken met ca. 1/7 van hun massa boven het water uit, de hoogte boven water bedraagt zelden meer dan 100 m (grootste nauwkeurig bekende hoogte 137 m), ze kunnen vele km lang en breed zijn. Vele ij. beslaan een opp. van ca. 2/3 km2.
Deze hebben dus ong. de grootte van Helgoland, er zijn echter ook ij. bekend met een opp. van bij de 200 km2. Oude berichten spreken nog van veel grootere.
Door de zeestroomen worden de ij. tot ver in de oceanen vervoerd, zooals bij de vsch. oceanen beschreven werd. De uiterste grenzen, die zij daarbij bereiken, zijn lang niet elk jaar hetzelfde.
De ij. kunnen bij nacht en mist gevaarlijk worden voor de scheepvaart en ook als zij, ten gevolge van verplaatsing van hun zwaartepunt door afsmelting, plotseling in de nabijheid van schepen omkantelen.Wissmann.