Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Ignatius (Inigo) van Loyola

betekenis & definitie

Heilige, stichter der Jezuïetenorde (zie plaat; vergelijk den index in kolom 831/832). * ca. 1493 op het kasteel Loyola (Sp. prov. Guipuzcoa), ✝ 31 Juli 1556 te Rome.

Jongste der 13 kinderen van Beltrano Yanez de Onaz y Loyola en Marina Saenz de Licona y de Balda. Over zijn jeugd is weinig bekend.

Verbleef 1504-’17 in het huis van Juan Velasquez de Cuellar, thesaurier van koningin Isabella; in diens gevolg ook eenigen tijd aan het hof te Valladolid. Volgens eigen bekentenis was hij zeer eerzuchtig en ging op in wereldsche vermaken en galante ridderavonturen.

In 1518 trad hij in krijgsdienst van den vice-koning van Navarra en hielp den opstand der „communeros” bestrijden. Bij het uitbreken van den oorlog tusschen Frankrijk en Spanje in 1521 verdedigde hij de vesting Pampelona; 20 Mei werd hij zwaar gewond en ter verpleging naar het kasteel Loyola vervoerd.

Hier kreeg zijn leven een andere richting, vooral door de lezing van het leven van Jesus en der heiligen.Na zijn genezing vertrok hij in Februari 1522 naar het Mariaheiligdom van Montserrat, kleedde zich in bedelaarsgewaad en ging van daar naar Manresa, waar hij gedurende eenige maanden een streng boeteleven leidde. Hier schreef hij zijn →„Geestelijke Oefeningen”, dat kleine boekje van wereldwijde beteekenis. In 1523 ondernam hij een pelgrimstocht naar Jerusalem. Intusschen ontwaakte in hem het verlangen om priester te worden en in 1524 begon hij de lagere studiën te Barcelona, die voortgezet werden aan de univ. van Alcala, Salamanca en Parijs, waar hij in 1528 aankwam. Hij leefde er als arm student en voorzag met bedelen in zijn onderhoud; ondernam ook bedelreizen naar Spanjaarden in Vlaanderen (Brugge, Antwerpen) en in Engeland. Het verblijf aan die universiteiten opende nieuwe wegen voor zijn apostolische idealen om door gebed en studie zich voor te bereiden tot wat zijn levenstaak geworden is: verdediging en uitbreiding van het Rijk Gods op aarde d.w.z. van Kerk en paus. Te Parijs wist hij een zestal vrome en begaafde studenten voor zijn ideeën te winnen: den Savoyaard Petrus Faber, die reeds priester was, de Spanjaarden Franciscus Xaverius, Jacobus Laynez, Alphonso Salmeron, Nic. Bobadilla en den Portugees Simon Rodriguez. Onder leiding van I. deden zij de geestelijke oefeningen en besloten zich nauwer te verbinden. Op het feest van Maria Hemelvaart in 1534 gingen zij naar de Mariakapel van Montmartre en legden daar de gelofte af om zich, na het voltooien der studiën, als priesters geheel te wijden aan den dienst van God en als missionarissen te gaan arbeiden in het H. Land; zoo dit niet mogelijk was, zich ter beschikking te stellen van den paus. Hiermede was de kiem gelegd, waaruit later de Orde der Jezuïeten zou voortkomen. Nadat zich nog eenige andere studenten (Le Jay, Brouet, Codure) bij hen hadden aangesloten, vertrokken zij in den winter van 1536 naar Italië om er scheepsgelegenheid voor Palestina af te wachten. Op 24 Juni 1537 werden I. en zijn gezellen te Venetië priester gewijd. Hun eerste gelofte konden zij niet volbrengen, omdat de uitgebroken Turkenoorlog de reis naar Palestina onmogelijk maakte. Zij gingen dan, volgens de tweede gelofte, naar Rome om den paus hun diensten aan te bieden. Paulus III zond hen uit naar verschillende steden om als leeraren en predikers op te treden. Nu rijpte in I. het plan om aan de vereeniging een vasteren vorm te geven door ze te maken tot een religieuze Orde, die, als strijdbare „Compagnie van Jesus”, den paus zou kunnen helpen in de zware nooden, waarin de Kerk verkeerde. In overleg met zijn gezellen stelde hij een „Formula” op, een korte schets der inrichting van de Orde, gelijk hij die zich dacht. Op 3 Sept. 1539 werd ze overhandigd aan den paus, die ze mondeling goedkeurde. De definitieve bevestiging ontmoette echter veel tegenstand. Berst een jaar later, 27 Sept. 1540, werd die verkregen door de bulle „Regimini militantis ecclesiae”. I. werd in April 1541 tot generaal-overste gekozen. Hij begon toen met de samenstelling der Constituties, waaraan hij ong. tien jaar werkte. Ze werden in 1550 door Julius III goedgekeurd (bulle „Exposcit debitum”). De Orde breidde zich zeer snel uit. Bij den dood van den stichter, 31 Juli 1556, telde zij meer dan 1 000 leden en 100 huizen in Europa, Indië en Brazilië. I. werd 27 Juli 1609 door Paulus V zaligen 22 Mei 1622 door Gregorius XV heiligverklaard. Feestdag 31 Juli.

Zie verder → Jezuïeten.

Ignatius’ persoonlijkheid is van zeldzame grootte en zeldzame harmonie. Doordringend verstand en levendige, dichterlijke verbeelding, onverzettelijke wilskracht en fijn gevoel, heldenmoed en bezonnenheid, initiatief en uitvoering, grootsche idealen en zorg voor de kleinste details, uiten zich om beurten of gezamenlijk in al zijn woorden en daden. Hij was een streng commandant uit Spanje’s gouden eeuw, met zachte, hartenveroverende vriendelijkheid, een menschenkenner als geen ander. En bij dit natuurlijk complex van tegenstrijdige eigenschappen een overvloed van bovennatuurlijke gaven voor zelfinkeer, voor onderscheiding des geestes en zieleleiding, voor gebed-in-arbeid, voor mystieke schouwing in God, verborgen onder de meest gewone dagelijksche levenswijze. Zijn invloed op de geschiedenis der H. Kerk en door haar op onze menschheid kan moeilijk te hoog worden aangeslagen.

Lit. Bronnen : Hon. Hist. S. J. Monumenta Ignatiana (17 dln. Madrid 1894-1918); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (V, 59-124). Van de oudere biographieën zijn het meest bekend : Bartoli (Rome 1650) en Bouhours (Parijs 1690), beide in vele talen vertaald. Van de nieuwere : Thompson (Londen 1910); Pastor (Freib. i. B.; van Nieuwenhoff (1891); Dudon (Parijs 1934), waarin uitvoerige bibliographie ; ook in Koch : JesuitenLexikon (Paderborn 1934, 853). v. Hoeck In de iconographie wordt Ignatius voorgesteld in zwarte toog of liturgische kleeding met het monogram I.H.S. op de borst of in een glorie boven zijn hoofd. De meeste werken gaan terug op het portret van den Spanjaard Alonso Coello (1531-’88). Ook Rubens schilderde I. voor de Jezuïetenkerk te Antwerpen (thans Weenen); de Jezuïet Pozzi verheerlijkte zijn ordesstichter in S. Ignazio te Rome. p. Gerlachus Lit. : K. Künstle, Ikonogr. d. Heiligen (1926); E. Mdle, L’art relig. après le Conc. de Trente (1932); Hamy, Gal. ill. de la Comp. de J. (Parijs 1893).

< >