Ned. priester en schrijver. *1588 te Den Bosch, ✝1657, misschien te Esch, waar hij zich verscholen hield voor zijn vervolgers. Leerling van de Fratersschool onder Johan Lantfort, zijn grootvader van moeders zijde, studeerde hij later te Leuven, waar hij in 1614 het licentiaat in de godgeleerdheid verwierf. Daarna prof. te Mechelen, in 1616 te Den Bosch in het seminarie, werd hij in 1620 kanunnik.
Na Ophovius’ dood bestuurde hij 1637-’41 als vicarius capitularis het bisdom en werd als zoodanig weer herkozen in 1647. Ondanks de vervolging bleef hij zoolang mogelijk in de stad. Gedwongen te vluchten, zou hij uitgeweken zijn naar Esch.
Hij publiceerde een vertaling van het N. T. in 1622, te Antwerpen herdrukt in 1650 en 1686, en gaf in 1624 een verhandeling over de H. Sacramenten uit.Lit.: L.H.C. Schutjes, Kerkel. Gesch. v. h. Bisdom ’s Hertogenbosch (II 1872, 131-133). Knippenberg.