Handweven - Aanvankelijk werd alle weefwerk met de hand vervaardigd, doch de handweefstoel werd geleidelijk door den machinalen weefstoel verdrongen. Toch wordt het h. nog een enkele maal toegepast voor het weven van zeer fijne damastsoorten, terwijl de laatste jaren een toenemende vraag is ontstaan naar handgeweven stoffen voor het aankleeden van het interieur in de woonhuizen.
Het handweefgetouw, in zijn eenvoudigsten vorm, heeft een horizontaal gespannen stel kettingdraden, waarvan de uiteinden aan weerszijden op een cylinder (kettingboom en doekboom) zijn gewonden. Bij het weven wordt aan de eene zijde af-, aan de andere zijde opgewonden. Op de plaats, waar de wever aan het getouw zit, loopt het reeds geweven doek over den borstboom naar den doekboom. De laatste zit meer naar onder. Aan den achterkant loopt het garen meestal over een strijkboom naar den dan iets langer aangebrachten kettingboom. Door zgn. schachten worden de even en oneven kettingdraden beurtelings opgeheven en ontstaat een vak, waardoor de spoel met inslaggaren geworpen wordt.
Dit opheffen van de schachten geschiedt door treden of trappers, die met de schachten verbonden zijn. De leeren pikkers hangen bij het weefgetouw aan koorden, die in het midden samenkomen in een handgreep. Door trekken aan dezen handgreep wordt de spoel heen en weer geslagen. De rietkam bevindt zich aan den voorkant van den weefstoel en wordt door den wever met kracht tegen den inslag geslagen om een vast aaneengesloten geheel te krijgen. Het handweven vereischt oefening om dit aanslaan regelmatig uit te voeren. J. Rutten.