Cylinder - 1° (meetk.) een c. (-vlak) wordt gevormd door de rechten (beschrijvende rechten), die aan elkaar evenwijdig loopen en een gegeven kromme (richtlijn) snijden.
Kan een cirkel als richtlijn opgevat worden, dan heeft men een cirkelcylinder; deze wordt recht genoemd (fig. 1) als de as, d.i. de lijn door het middelpunt van den richtcirkel evenwijdig aan de beschrijven den, loodrecht op het vlak van dien cirkel staat, anders scheef (fig. 2). Het lichaam, dat ontstaat door een cylindervlak met twee evenwijdige platte vlakken, gronden bovenvlak, te snijden, heet ook cylinder. De afstand van gronden bovenvlak is de hoogte. De inhoud van een c. is het product van grondvlak en hoogte. Het cylindervlak is een ontwikkelbaar oppervlak en de rechte cirkelcylinder is een omwentelingslichaam.
Lit.: → Stereometrie. v. Kol 2° De c. komt in de techniek veelvuldig voor en is bij krachtwerktuigen als stoommachines, benzinegas- en oliemotoren het centraal orgaan voor de krachtsontwikkeling, waarin warmte in beweging wordt omgezet. In de meeste gevallen staat de cylinder stil; de zuiger beweegt, zich er in op en neer, welke beweging door de kruk in een draaiende beweging wordt omgezet. Bij sommige machines staat de zuiger stil en beweegt zich de cylinder: roteerende en oscilleerende cylinders. Cylinders komen verder voor als hoofdorganen bij pompen, als voortgeleidingsorganen bij papieren textielmachines e.d. → Cylinderbekleeding; → Cylindermantel. Beukers 3° ( Krijgsk.) Doode cylinder, → Kegel (doode).
4° (Geneesk.) In pathologische omstandigheden vindt men in de urine microscopisch kleine vormsels, die het uiterlijk van een stokje vertoonen. Soms zijn ze glazig (hyaline-cylinders), of korrelig (korrelcylinders), of zijn met roode bloedlichaampjes of nierepitheliën bedekt. Het vinden van deze cylinders is voor het vaststellen van nierziekten van veel belang. Meestal vindt men tegelijkertijd ook eiwit in de urine. Wyers