Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Grimm

betekenis & definitie

Grimm - 1° Hans, Duitsch nationalistisch romanschrijver en essayist. * 22 Maart 1875 te Wiesbaden.

Voorn. werken: Der Gang durch den Sand (1916); Volk ohne Raum (1926); Der Richter in der Karu (1930); Der Schriftsteller und die Zeit (1931).

2° Heinrich, Duitsch musicus, * ca. 1593 te Holzminden, † 1637 te Brunswijk. Invoering in Duitschl. van concertstijl met generaalbas.

Werken: theor. werken, verder missen, gezangen, passie, gelegenheidscomp. — Lit.: Engelke, Magdeburgische Musikgesch. (1914).

3° Hermann, Duitsch letterkundige en kunsthistoricus, zoon van Wilh. G. * 6 Jan. 1828 te Kassel, † 16 Juni 1901 te Berlijn. Hij specialiseerde zich in de studie van de Renaissance en van Goethe.

Voorn. werken: Essays (1859 vlg.); Leben Michel-Angelos (1860 vlg.); Goethe (1877). — Lit.: W. Waetzold, in: Deutsche Kunsthistoriker (1924).

4° De gebroeders Jacob en Wilhelm,
a) Jacob is de grondlegger van de Germaansche philologie en de historische taalbeschouwing; * 4 Jan. 1785 te Hanau, † 20 Sept. 1863 te Berlijn. Hij had aan de universiteit rechten gestudeerd; politicus (aanwezig op het Weener Congres, lid van het parlement van Frankfort enz.); prof. te Göttingen, Berlijn. G. was een geniale geest. Hij studeerde meer op de taalhistorie en taalontwikkeling dan dat hij taalvergelijkend te werk ging. Vooral de chronologische ontwikkeling van alle Germ. talen had zijn aandacht en hierin vooral de klankleer. Hij stelde klankwetten vast (maar nam zooals zijn voorgangers ook nog uitzonderingen aan zonder haar oorzaken op te sporen) en formuleerde de wet van Grimm, d.w.z. de wet van de Germ. consonantverschuivingen, die al door Kr. Rask voorbereid was, doch nu door hem nog voor de Hoogduitsche klankverschuiving uitgewerkt werd. Vsch. technische linguistische termen stammen van G.: sterke en zwakke verbuiging, ablaut, umlaut, breking. De invloed van Wilhelm von Humboldt is goed merkbaar. Als kind van zijn tijd wordt hij beïnvloed door de Romantiek: romantische opvattingen over het leven der taal, die hij als een organisch wezen beschouwde. Liefde voor het volksleven en het nationale, waardoor hij groot volkskundige is geworden, maar tevens een overschatter van de volkskunst. In zijn studiën over het Oude recht was het hem minder om de zakelijke gegevens dan om de rechtstaal en de symboliek der handelingen te doen. Vele zijner werken gaf hij samen met zijn broer Wilhelm uit.

Weijnen. Werken: (met Wilhelm) Kinderund Hausmarchen (I-II 1812-’14, III 1822); (met W.) Deutsche Sagen (I-II 1816-18; evenals het vorige met veel invloed op lit. en beeldende kunst); Deutsche Grammatik (I-IV 1819-’37; vsch. latere drukken; baanbrekend, gaf het schema voor vele andere hist. grammatica’s van Germ. talen); Deutsche Rechtsaltertümer (1828); Deutsche Weistümer (I-IV 1840-’63; V-VII toegevoegd door R. Schröder; een verzameling van het boerengewoonterecht); Deutsche Mythologie (1835; wilde den Oud-Germ. godsdienst reconstrueeren uit de tegenw. uitingen v. h. Germ. volksleven); Merseburger Zaubersprüche (1842); Die Gesch. der deutschen Sprache (I-II 1848). Met W. begon hij in 1852 het Deutsches Wörterbuch, een verzameling en etymol.-hist. behandeling van den Nieuw-hoogduitschen taalschat, later voortgezet door Weigand, Heyne, Lexer e.a. Met Schmeller gaf hij uit Lat. Gedichte des 10. und 11.

Jhdt. (1838). Zijn kleiner werk is verzameld in: Kleinere Schriften (I-VIII 1864-’90, uitgeg. door Müllenhoff en Ippel). — Lit.: Selbstbiogr. in Kleinere Schriften (I 1864); A. E. Schönbach, Die Brüder G. (1885); W. Scherer, J. G. (21885); Tonnelat, Les frères G. Leur oeuvre de jeunesse (1912).

b) Wilhelm, Germanist; * 24 Febr. 1786 te Hanau, † 16 Dec. 1859 te Berlijn. Werkte zeer veel samen met zijn broer, doch hij is niet zoo geleerd en schrander.

Werken: Zie onder Jacob G. Verder: Deutsche Heldensage (1829; een schat van gegevens); Ueber deutsche Runen (1821; hierdoor werd de wetenschap der runenkunde gevestigd). Weijnen. Voor de sprookjes heeft vooral Wilhelm zich verdienstelijk gemaakt. De moeizaam en liefdevol verzamelde stoffen heeft hij op zuiver wetensch. grondslag, met fijnen smaak en juiste aanvoeling der kinderlijke phantasie, aangevuld en naverteld. Ze maakten geweldigen opgang en werden door vele schrijvers nagevolgd. Wilhelm G. mag als een der beste kinderschrijvers gelden. Eenige der meest bekende sprookjes: Doornroosje, Sneeuwwitje, De wolf en de zeven geitjes.

Lit.: H. Hamann, Die literar. Vorlagen der Kinderund Hausmärchen und ihre Bearb. durch die Brüder G. (1906); E. Tonnelat, Les contes des frères G., étude sur la compos. et le style (1912); J. Bolte, Die Entstehung der Kinderund Hausmarchen (1923). v. d. Eerenbeemt.

< >