Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Grégoire

betekenis & definitie

Grégoire - 1° Henri, schismatiek bisschop van Blois tijdens de Fr. Revolutie (➝ Assermenté).

* 4 Dec. 1750 te Vého, ♱ 28 Mei 1831 te Parijs. Als overtuigd republikein stemde G. in de Conventie voor de afzetting van Lodewijk XVI, maar zijn geloof of priesterschap heeft hij nooit verloochend. Na het Schrikbewind mislukte zijn poging om „zijn” schismatieke kerk in Gallicaanschen geest te hervormen; tot zijn dood bleef G. Rome bestrijden, onder anderen in zijn geschriften, die echter geen hooge waarde hebben.
2° Johannes Hubertus (Jan), Ned. schilder en teekenaar van composities met figuren, veelal religieuze voorstellingen (wandschilderingen). Limb. landschappen, portretten en stillevens. * 11 Sept. 1887 te Maastricht. Hoewel oorspronkelijk opgeleid voor fotograaf, wijdde G. zich later geheel aan de schilderkunst. G. gelooft in het beginsel van de dienstbaarheid der kunst, volgens de traditie der
M.E., en richt zich daarnaar. G. heeft niet enkel aandacht voor artistieke eischen, maar verdiept zich ook gaarne in technische vragen. Fresco en tempera zijn de technieken, welke hij het liefste toepast. Waarsch. ten gevolge van zijn gewoonten ,,photographisch” te zien, ontbrak het zijn composities vnl. in den aanvang wel eens aan de noodige gebondenheid. Zijn kleur mist soms distinctie. (PI. t/o k. 265, dl. II.)

Voorn. werken: wandschilderingen in het Oude Dinghuis en in den Raadskelder te Maastricht, in het hoofdgebouw v. d. Geneesk. Dienst en in de Petrus en Pauluskerk te Amsterdam. Lit.: Van Merlet, J. G. (1931).

3° Victor, Belg. kanunnik, bioloog; * 1870; prof. in de botanica en de cytologie aan de Kath. univ. te Leuven, sinds 1899. Onafhankelijk van Ed. Strasburger ontdekte hij, met zijn leerling J.Berghs, in 1904 de hoofdpunten omtrent het verloop van de ➝ reductiedeeling, die de verklaring bracht van de in 1865 door Mendel ontdekte wetten der erfelijkheid. Dank zij zijn verder cytologisch onderzoek, mede door de leiding, die hij in zijn laboratorium van het Carnoy-Instituut aan tal van jonge doctorandi en buitenl. cytologen heeft gegeven, behoort G. onbetwistbaar tot den kleinen kring van geleerden, die het gebouw van de cytologie op vaste grondslagen hebben gevestigd en verder opgetrokken. De onderzoekingen van G. en zijn leerlingen verschijnen in het tijdschrift La Cellule. Komen de klassieke bijdragen, die G. tot de oplossing van het vraagstuk der rijpheidsdeeling (1905, 1910) niet in alle handboeken der erfelijkheid voldoende tot hun recht, de wetensch. verdienste van dezen uitstekenden geleerde werden door vsch. buitenl. universiteiten en botanische genootschappen glansrijk erkend. Zijn oorspr. opvatting over de grenzen van het Mendelisme, evenals zijn verklaring van de Mendelsche splitsingswetten, getuigen van een zeer persoonlijk inzicht in het wezen der erfelijkheid.

Werken: Les résultats acquis sur les cinèses de maturation dans les deux règnes (La Cellule, XXII 1905); Les Cinèses de maturation dans les deux règnes (La Celluie, XXVI, 1910); Eléments de Botanique (1933); vsch. art. in de Revue des questions scientifiques.

< >