Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Gratius

betekenis & definitie

Gratius - (van Graes), 0rtwinus, Humanistisch theoloog; * 1480 te Holtwick (Westfalen), ✝ 1642 te Keulen. Hij ontving zijn opvoeding bij een oom, pastoor te Deventer, studeerde daar onder Hegius en later te Keulen, werd in 1507 aldaar prof. in de artistenfaculteit en in 1609 tevens corrector (letterk. adviseur) aan de drukkerij van Quentell; in 1514 werd hij priester.

Hij was een overtuigde en zeer begaafde Humanist, doch als verdediger van geloof en Kerk trad hij op tegen Reuchlin, wat hem den haat der jong-Humanisten op den hals haalde. De → Epistolae obscurorum virorum zijn aan hem gericht en hij wordt er op ergerlijke wijze in gesmaad en belasterd.

Zijn Lamentationes obscurorum virorum (1518) had niet veel effect. Hij wil trouw blijven aan de Kath.

Kerk, doch hij is een geestverwant van Erasmus en in zijn Fasciculus rerum expetendarum ac fugiendarum (Keulen 1535), een verzameling van meer dan 60 geschriften van vsch. auteurs over besluiten van pausen en concilies enz., de hervorming der Kerk, verdedigt hij o.a. de conciliaire theorie; het werd in 1564 op den Index geplaatst.Lit.: D. Reichling, Ortwin G. (1834) ; Lindeboom, Bijb. Humanisme in de Ned. (97 vlg.). J. de Jong.

< >