Goeben - August von, Pruisich generaal; * 1816 te Stade, ✝ 1880 te Koblenz. Hij streed als jong officier in het Carlistenleger in Spanje (1836-1840) en versloeg als generaal in 1870-’71 de Franschen bij Spichern (Forbach) en St.
Quentin.Goed het goede. Goed is datgene, wat begeerlijk is, omdat het staat in een betrekking van overeenstemming met een of ander (bijv. menschelijk) streven. De grond van deze begeerlijkheid is gelegen in zijn volmaaktheid. Nu is iets volmaakt, wanneer het al datgene bezit, wat het naar zijn aard moet hebben; men noemt een huis, een boom, een mensch goed, wanneer ze naar hun soort bezitten, wat ze als zoodanig, als huis, boom of mensch, moeten hebben.
Goed is een meerzinnig ( → Analogie) begrip. Men onderscheidt het behoorlijk- of eerzaam-goede, dat begeerlijk is om zichzelf (bijv. wetenschap, deugd); het aangenaam-goede, dat gewild wordt om het geestelijk of zinnelijk genot, dat dit goed verschaft; het nuttig-goede, dat gewild wordt om iets anders (bitter drankje, operatie).
God is het hoogste goed, omdat Hij oneindig volmaakt is en de hoogste zijnsvolheid bezit. Een bijz. soort van goedheid is de zedelijke goedheid, die eigen is aan den mensch als zoodanig. Zie daarover → Hoogste goed; Moraal; Zedelijkheid. P. de Jong.
Goed (goederen)
1° Recht. a) Ned. Recht. Meestal verstaat de wetgever onder goederen lichamelijke zaken (art. 555 B.W.). Men spreekt echter van onroerende en roerende g., ofschoon ook rechten (niet-lichamelijke zaken) onder deze verdeeling vallen.
Onroerende g., zijn op de eerste plaats de grond en alles, wat daarmee organisch of mechanisch is verbonden (aard- of nagelvast). In art. 562 B.W. worden de voornaamste genoemd. Verder zijn onroerend zoodanige voorwerpen, die ofschoon niet aard- of nagelvast door hunne bestemming bij de reeds als onroerend genoemde g. behooren, bijv. bij een brouwerij de ketels, bij een bakkerij de ovens enz. (art. 563 B.W.). Op de derde plaats rekent de wetgever onder de onroerende zaken vsch. rechten, bijv. het vruchtgebruik en gebruik van onroerende zaken, de erfdienstbaarheden enz. (art. 564 B.W.).
Roerende g. zijn in het algemeen alle g., die niet tot de onroerende behooren. Zij worden roerend genoemd, omdat zij zich kunnen verplaatsen, althans verplaatsbaar zijn (art. 565 B.W.). De wetgever heeft verder bepaald, dat ook vsch. rechten als roerende zaken of g. moeten worden beschouwd, bijv. het vruchtgebruik en gebruik van roerende zaken, schuldvorderingen in den vorm van effecten enz. (art. 567 B.W.), ook het auteursrecht en het recht op octrooi behooren daartoe.
De onderscheiding tusschen roerend en onroerend goed is o.a. van belang voor de wijze van overgang of verkrijging (art. 667-671, 2000 en 2014 B.W.), alsmede voor het beheersrecht van den man, ouder en voogd. Bronsgeest.
b) Het Belg. Recht stemt overeen met de bepalingen, welke hieromtrent door het Ned. B.W. worden voorzien (Belg. B.W., art. 516-536).
2° Voor het goed, economisch beschouwd, → Bevredigingsmiddel.