Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Gnosticisme en gnostieken

betekenis & definitie

Gnosticisme en gnostieken - Gnosticisme is de samenvattende benaming voor de kettersche bewegingen uit de eerste eeuwen van het Christelijk tijdperk, die de verlossing en het heil beloofden door de kennis (Gr.: gnoosis), die het diepste, verlossende inzicht in de geheimenissen van God en de wereld zou geven. In deze bewegingen werden monotheïstische, pantheïstische en dualistische opvattingen, magisch-ascetische practijken en riten uit de Hellenistisch-Oostersche mysteriën tot een vreemd geheel met Joodsche en Christelijke opvattingen verbonden.

Naarmate het Hellenistisch of het Joodsch-Christelijke element een grooter of kleiner aandeel in de vorming van het syncretistisch geheel had, kunnen vsch. richtingen onderscheiden worden:1° Een g., dat het Christendom en het syncretistische Jodendom identificeert: het Christendom is niets anders dan de vernieuwing van de gnosis, die Adam reeds bezat, maar die de menschheid had laten verduisteren. Cerinthus; Ebionieten; Elkesaïeten.
2° Een g., dat het Christendom in het heidensche naturalisme of idealisme tracht op te lossen. Hier ontstond: a) een dualistische richting, die de stoffelijke en geestelijke wereld, op grond van een dualistische cosmogonie, scherp tegenover elkaar stelt en ook sterk anti-Joodsch gekleurd is: het Jodendom is het rijk der duisternis, het Christendom het lichtrijk. ➝ Basilides; Ophiten.
b) Een pantheïstische richting, volgens welke God en de Geest zich in de wereld ontplooien en de godsdiensten, bijzonder het Christendom, de wegen zijn, waarlangs de Geest weer tot zich zelf terugkeert. ➝ Doceten; Naasseners; Valentinianen.
3° Een g., dat zich dichter bij het Christendom aansluit, maar toch nog al te zeer verstrikt blijft in pantheïstische en dualistische speculaties. Hier komen ook sterke anti-Joodsche strekkingen in voor; ➝ Hermogenes; Marcion; Tatianus.

In haar strijd tegen het g. legde de Kerk vooral den nadruk op het historische karakter van Jesus en van de Christelijke openbaring, om zoo duidelijk te maken, dat noch Jesus’ persoon, noch zijn leer iets te maken hadden met de naturalistische of allegoriseerende mythen van het syncretistisch Hellenisme. Dank zij haar innerlijke kracht bleef de Kerk overwinnares in den strijd zonder er evenwel in te slagen de gnostische ideeën geheel te onderdrukken. Zij leefden voort in het ➝ Manicheïsme, het ➝ Mandeïsme, de middeleeuwsche ➝ Katharen en in de moderne ➝ anthroposophie en ➝ theosophie. Hierin vormden zich zelfs geheime genootschappen; de Eglise catholique gnostique van Lyon tracht de uitkomsten der moderne wetenschap en wijsbegeerte met het beste uit de godsdienstige overlevering der cultuurvolkeren te verbinden en zoo de religieuze eenheid te bereiken; sommige gnostische gemeenschappen van Berlijn trachten „de volle vrijheid van de Boeddhisten met den scheppingsdrang der Germanen” te verbinden; vsch. Rijnlandsche genootschappen stellen het sexueele vraagstuk op den voorgrond en trachten door regeling van den geslachtsdrift of door zgn. sexueele magie de gnosis of helderziendheid te bereiken. ➝ Occultisme; Vrijdenkerij.

Lit.: J. P. Steffes, Das Wesen des G. (1922); Lex.

Theol. u. Kirche (IV); Dict. de Theol. cath. (VI, 1432-1467). Bellon. Gnosticisme in de kunst. Het wantrouwen der eerste Christenen voor religieuze kunst werd mede gewekt door de beoefening ervan door sommige gnostische sekten: de geestverwanten van ➝ Carpocrates o.a. hadden voorstellingen van Christus, welke navolgingen moesten zijn van een werk, dat in opdracht van Pilatus zou gemaakt zijn, zooals de H. Epiphanius in de 4e eeuw meedeelt. Ze aanbaden ook voorstellingen van Pythagoras, Plato en Aristoteles, waartegen zich de H. Irenaeus verzette.

Veel steenen met gnostische voorstellingen doen ons Engelen en den Goeden Herder zien. Het verband tusschen de primitieve Christelijke kunst en de gnostische iconographie is duister; mogelijk is de religieuze kunst eerder door gnostische sekten aanvaard dan door de Kerk.

Lit.: Bréhier, L’art chrétien (Parijs 21928).

< >