Gislingsproef - wordt in de zuivelbereiding toegepast om na te gaan de aanwezigheid van te veel gasvormende bacteriën (gistingsbact.), welke schadelijk kunnen zijn vooral voor de kaasbereiding. De voornaamste dezer gistingsbact. zijn de coli- en de boterzuurbacteriën.
De proef wordt aldus uitgevoerd: In een steriel reageerbuisje wordt ca. 40 cm3 melk gedaan; dit wordt in een broedstoof geplaatst op een temp. van 40° C. Een steriel gummikapje wordt op het buisje geplaatst.
Na een verblijf van 12 uren in de broedstoof worden de monsters beoordeeld. De temp. van 40° C is de gunstigste temperatuur (zgn. optimum-temp.) voor gistingsbacteriën.
Zijn er dus veel gistingsbact. in de melk, dan zullen zij bijv. ten opzichte van de melkzuurbact., wier optimumtemp. hooger ligt, de overhand hebben. Is nu de melk dun-vloeibaar gebleven zonder gasvorming of wei-afscheiding, dan is ze van goede kwaliteit.
Laat men het buisje leeg loopen en vindt men onderin een propje dik geworden melk of blijft er tegen den wand wat dik geworden melk zitten, dan is dit een teeken van aanwezigheid van te veel melkzuurbacteriën. De melk is dan van voldoende kwaliteit.
Ziet men een porceleinachtig stolsel met enkele gasbelletjes of wei-afscheiding, dan is ze van matige kwaliteit. Ziet men klonters en in sterke mate gasvorming of wei-afscheiding, dan is de kwaliteit slecht.
Zie ook ➝ Gistingsreductaseproef.Voor de gistingsproef van Eykman, ➝ Drinkwater (kol. 422). Verheij.