Gezinstoeslag of kindertoeslag - Nederland Onder invloed van theorieën, welke slechts rekening houden met de econ. waarde van den arbeid en dien als koopwaar beschouwen, en door de techn. ontwikkeling der bedrijven, waarbij handigheid en lichaamskracht vaak een grooter rol spelen dan bekwaamheid en ervaring, kwam de loonregeling in het algemeen al langer hoe meer in strijd met de beginselen der sociale rechtvaardigheid. Terwijl het loon van den huisvader dikwijls ontoereikend bleek, om in de behoeften van zijn gezin te voorzien, bereikte dat van den jongen arbeider niet zelden een zoodanige hoogte, dat deze het levenspeil in zijn stand kon opvoeren en hierdoor de positie van gezinshoofden nog verslechterde.
De gevolgen hiervan deden zich vooral gevoelen, toen tijdens en na den Wereldoorlog de prijzen der levensmiddelen, kleeding en huishuren enorm stegen en in verband hiermede noodzakelijk geworden loonsverhoogingen juist het minst ten goede kwamen aan de groote gezinnen, die door de duurte het zwaarst getroffen werden. De reeds vroeger ontstane beweging, om door gezins- of kindertoeslagen de loonregelingen te verbeteren en een behoorlijk ➝ gezinsloon te benaderen, won toen aan kracht.
De openbare overheid gaf een goed voorbeeld. In de salarisregelingen van het Rijk, de prov. en zeer vele gem. zijn gezins- of kindertoeslagen opgenomen.
In het particuliere bedrijfsleven kwamen, vlg. onderstaande cijfers, meer en meer collectieve arbeidsovereenkomsten tot stand, waarin zulke toeslagen worden bepaald (zie tabel in kolom 772).Reeds een vierde van de bij collectieve arbeidsovereenkomsten betrokken arbeiders genoot dus in 1933 de voordeelen van gezins- of kindertoeslagen. In enkele bedrijfstakken, bijv. in de sigarenindustrie, is dit aantal zelfs gestegen tot drie vierden. Om in het particuliere bedrijfsleven de moeilijkheid op te lossen, dat op een bepaalde onderneming, die toevallig onevenredig veel hoofden van groote gezinnen in dienst heeft, door toepassing van het gezins- of kindertoeslagstelsel, te zware lasten drukken, en tevens om het gevaar te ontgaan, dat om dezelfde reden aan jonge arbeiders voorkeur wordt geschonken, heeft men bedrijfsfondsen Tijdstip Aantal over- eenkomsten Aantal betrokken werknemers Percentage van het totaal aantal bij C.A. betrokken werknemers
1 Jan. 1920 23 34.028 12
1 Juni 1923 69 62.624 26
1 „ 1926 69 53.389 20
1 „ 1928 84 57.368 21
1 „ 1929 129 65.138 22
1 „ 1930 141 59.825 16
1 „ 1931 147 63.522 18
1 „ 1932 123 67.024 27
1 „ 1933 97 60.503 25
opgericht, waarin door de aangesloten ondernemingen een bepaald percentage van de totale loonsom wordt gestort en waaruit dan de toeslagen worden betaald. Omdat er echter altijd onwillige ondernemers zijn, die zulk een regeling in gevaar brengen door zich van deelname, om concurrentie-motieven, te onthouden, is zoowel van de zijde der werkgevers als van die der werknemers herhaaldelijk aangedrongen op wettelijke sancties. In 1922 werd in de Tweede Kamer een van Kath. zijde ingediende motie aangenomen, waarin de wenschelijkheid van een Rijkskindertoeslagfonds werd uitgesproken. Een desbetreffend wetsontwerp was toen ook al door minister Aalberse voorbereid. Wegens verandering van econ. omstandigheden werd dit wetsontwerp echter niet ingediend en is aan de motie geen gevolg gegeven. Einde 1934 werd een andere weg ingeslagen. De min. van Sociale Zaken heeft toen het advies van den Hoogen Raad van Arbeid gevraagd over een voor-ontwerp van wettelijke regeling inzake de verplichte toetreding tot bestaande bedrijfskindertoeslagregelingen.
H. Hermans.
België In België heeft de beweging ten voordeele van g. hare eerste uitwerking vertoond in 1919. Gedurende dit jaar werden g. toegestaan aan de staatsagenten, alsook aan zekere ambtenaren van de gem. en prov. besturen. Gedurende hetzelfde jaar zag men eveneens de eerste compensatie- en vereffeningskassen tot stand komen.
In 1923 gaat men een stap verder. Vsch. openbare besturen schrijven voor de eerste maal in hun lastenkohieren voor aanbesteding van openbare werken voor, dat de verkrijger van de toewijzing verplicht is zich bij een compensatiekas aan te sluiten om g. aan zijn personeel te verzekeren.
In 1924 wordt in dienzelfden zin voortgewerkt; een wetsvoorstel, ter Kamer van Volksvertegenwoordigers op 31 Jan. neergelegd, legt aan den Staat, alsook aan de prov. en gem., de verplichting op dgl. bepaling in alle lastenkohieren voor aanbesteding in te lasschen. Ten gevolge van de kamerontbinding vervalt dit voorstel. Het wordt echter, eenigszins gewijzigd, opnieuw ingediend 18 Febr. 1926 en 14 April 1928 als wet aangenomen. Deze wet voorziet, dat alle lastenkohieren, betrekking hebbende op de werken uitgevoerd of gesubsidieerd door den Staat, de prov. of de gem., moeten voorzien, dat de verkrijger van de aanbesteding deel moet uitmaken van een compensatiekas. Een K.B. van 29 Sept. 1928 past diezelfde verplichting toe op alle openbare instellingen, zooals bijv. commissiën van openbaren onderstand; kerkfabrieken; Prot., Anglic. en Israël, consistories; seminaries; polders en wateringen, enz.
Eindelijk op 4 Aug. 1930 wordt de op initiatief van min. Heyman neergelegde wet aangenomen, waarbij de verplichting van aansluiting bij een compensatiekas wordt veralgemeend. Volgens die wet is ieder patroon verplicht zich bij een compensatiekas of verrekenkas aan te sluiten voor heel zijn personeel zonder onderscheid tusschen gehuwden of ongehuwden en aldaar de wettelijke stortingen te doen. De leden van het personeel, die gezinslasten hebben, ontvangen uit de compensatiekas of verrekenkas een g., waarvan het bedrag verandert naargelang van het aantal kinderen ten laste en het aantal geleverde werkdagen. Boven de primaire compensatiekassen staat de „Nationale Compensatiekas voor Gezinsvergoedingen”, die als een soort herverzekering werkt, bij dewelke de kassen van den eersten graad (primaire kassen) zich moeten aansluiten en in dewelke zij een deel van hun boni moeten storten. De Nationale Compensatiekas voor G. dient vnl. om het gebeurlijk tekort te dekken van de primaire kassen.
Art. 52 van de wet van 4 Aug. 1930 voorziet ten voordeele van de Nationale Compensatiekas van regeeringswege een jaarlijksche steuntoelage van 30 millioen frs. Tot heden (1935) werd die toelage nog niet uitgekeerd.
Het regime der g. werd herhaaldelijk gewijzigd door vsch. Kon. Besl., waarvan het voornaamste het besluit is van 14 Aug. 1933.
L i t.: De Vleeschauwer, Rond het vraagstuk der g. (1931); Georges Heyman, Les allocations familiales en Belg. (1931). Rondou.