Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Geus (persoon)

betekenis & definitie

Geus (persoon) - (Fr. gueux = bedelaar). Aldus werden het eerst van Spaanschgezinde zijde de Ned. edelen genoemd bij gelegenheid, dat zij hun verzoekschrift om schorsing en verzachting der plakkaten tegen de ketters op 5 April 1566 aan de landvoogdes Margaretha van Parma aanboden.

De vraag, waarom de edelen aldus werden genoemd, is nog steeds niet afdoende beantwoord. Zij zelf namen tijdens een maaltijd ten huize van den graaf van Culemborg te Brussel op initiatief van Brederode onder den kreet „Vive le gueux” de benaming over, die van nu af een partijnaam werd voor alle tegenstanders van Spanje.

De bedoelingen dezer eerste G. liepen uiteen. De „Gueux d’état”, allen Katholiek, wilden slechts politieke hervormingen, de „Gueux de religion” dachten vnl. aan bevordering van het Calvinisme en dan waren er nog, voor wie de geheele beweging slechts een voorwendsel was om in troebel water te kunnen visschen.

Onder invloed van de weldra volgende gebeurtenissen (Beeldenstorm) scheidden de Kath. „Geuzen” zich van de verbondenen af, zoodat het woord dan de beide begrippen vijand van Spanje en Calvinist in zich vereenigt. → Geuzenliederen.J. D. M. Cornelissen.

< >