Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gesner

betekenis & definitie

Gesner - 1° Johann Matthias, Duitsch Neo-humanist; * 1691 te Roth, † 1761 te Göttingen, waar hij sinds 1734 prof. was. Hij grondde zijn onderwijs op de lectuur der Klass. auteurs en legde den nadruk op de aesthetische en cultureele waarde der Klass. lit., waardoor hij een voorlooper was van Winckelmann, Lessing en Goethe.

Voorn. werk: Novus Linguae et Eruditionis Romanae Thesaurus (1749). — Lit.: J. E. Sandys, A Hist. ol class. Scholarship (III).

Zr. Agnes.

2° Konrad, Zwitsersch bioloog, arts en taalkundige; * 1516 te Zürich, † 1665 aldaar als stadsarts en prof. in de physica. G. was een veelzijdig geleerde en de grondvester der wetensch. plant- en dierkunde. Zijn bekendste taalkundig werk is Bibliotheca universalis (1545-’49), een bibliographie van alle werken, die in het Lat., Gr. en Hebr. verschenen waren.

Voorn. werken: Historiae animalium (1551-’58; het belangrijkste dierkundig werk van de Renaissance); Opera botanica (1751-’71; uitg. d. Schmiedel; hierin worden de planten geclassificeerd naar de eigenschappen van bloemen, vruchten en zaden). — Lit.: Ley, K. G., Leben und Werk (1929).

Melsen.

< >