Ned. letterkundige. * 1905 te Nijmegen. Studeerde Klassieke letteren aan de R.K.
Universiteit aldaar, promoveerde 1937 te Amsterdam op een tekstuitgave en vertaling van St. Augustinus’ De Magistro.
Behoort tot de jongere dichters, die in Roeping en De Gemeenschap aan het woord kwamen, was medewerker van De Valbijl. Munt uit door het schrijven van diep-religieuze lyriek, die aanvankelijk zeer vrij van vorm, allengs verband zocht met de traditioneele dichtwijze der grootste Christendichters, terwijl zij vaak haar onderwerpen put uit de persoonlijke beleving der liturgische feesten.Voorn. werken: Het Vaderland (1930); Het Voorschot (1935); Aurelius Augustinus. Over den waren Godsdienst (1936); De Magistro (diss. 1937).