Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Geesink

betekenis & definitie

Geesink, - Gerhard H. J.

W. J., actief pred. in de ➝ Doleantie; * 1854 te Amsterdam, ✝ 1929 aldaar.

Hoogl. aan de Vrije Univ., doceerde ethiek en elenctiek; buitengew. hoogl. aan de V.U. in lett. en wijsbeg.,doceerde logica, kenleer,gesch. derphilosophie en psychologie. G. was een zeer eminent geleerde, geboeid door het Calvinisme.Werken o.m.: Schets van de Geref. Geloofsleer (1886); Individualisme en socialisme (1892); De Ethiek in de Geref. theologie (1897); De Vrije Univ. en ons volksbestaan (1898); Ethiek v. h. Darwinisme (1902); Van ’s Heeren ordinantiën (1907-1908, 1930, 4 dln.); Gereformeerde Ethiek (gereed gemaakt en van biographie voorzien door prof. dr. V. Hepp; 2 dln. 1931).

Lammertse.

< >