Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gecko

betekenis & definitie

Gecko - een geslacht der fam. Geckonidae der onderorde hagedissen.

Het zijn ineengedrongen, platte dieren van meestal geringe grootte; geen soort wordt langer dan 40 cm, vele zijn niet grooter dan de kleinste hagedissen. De kop valt op door de zeer groote nachtoogen.

De mondspleet is breed, de tong breed en vlak;de laatste wordt in den regel slechts bij het eten en drinken uitgestoken. De zeer breekbare staart is matig lang en dik; steeds wordt hij na het afbreken nieuw, maar eenvoudiger gevormd. De pooten zijn goed ontwikkeld en vertoonen een geheel bijzondere vorming. Meestal zijn zij kort, in lengte onder elkaar weinig verschillend en op de onderzijde voorzien van bladkussens, d.w.z. verbreedingen met dwarsliggende, vliezige blaadjes van verschillende grootte, die de dieren in staat stellen op zeer gladde vlakken, in elke houding zich voort te bewegen. Op Java leeft de tokkeh (G. verticillatus Laur.), met bleekgrijze (ook bleekblauwachtige tot levendig violette) grondkleur der bovenzijde met talrijke roode of blauwachtig witte vlekken; de onderzijde is lichter grijs; de iris van het oog is geel. De tokkeh, die volwassen 35 cm lang wordt, is verbreid in Oost- en Zuid-Indië. Hij zoekt graag de huizen op en schuwt de drukste plaatsen niet.

Keer.

< >